Eric Duiverman & Nadine Lemmers
De kosten van de gezondheidszorg zijn de afgelopen jaren in ons land enorm gestegen. De oorzaak ligt onder andere in nieuwe en dure onderzoekmethoden en behandeling met soms extreem dure medicijnen. Hadden onze voorouders ook al medicijnen, welke waren dat, en hoe werden deze gebruikt? Veel medicijnen komen uit de natuur. Soemeriërs uit het land van Eufraat en Tigris gebruikten medicijnen gemaakt van tijm, wilgen en dadelplanten. In het oude Egypte werd granaatappelwortel gebruikt bij ingewandsstoornissen en sap van papaverzaad om krijsende baby’s te troosten (het “opiumeffect”).

VOORBEELD: VINGERHOEDSKRUID UIT DE NATUUR
Een bekend voorbeeld van een medicijn uit de natuur is “vingerhoedskruid” of digitalis dat in de 18e eeuw door Withering (1741-1799) voor het eerst gebruikt werd “om vocht af te drijven”. Digitalis werd al heel lang als volksmedicijn tegen allerlei kwalen en ophoping van vocht gebruikt. Hij ontdekte dat het niet bij alle vocht hielp. Later werd digitalis in verband gebracht met hartaandoeningen en ontdekte men dat digitalis een positief effect had op het hart. Digitalis wordt ook nu nog veel toegepast bij decompensatie van het hart (digoxine). Wanneer een hartpatiënt digoxine krijgt voorgeschreven dan moet de dosis heel langzaam worden verhoogd, te snel verhogen van de dosering kan gevaarlijk zijn. Dit wist men in de tijd van Withering ook al, de hoeveelheid vingerhoedskruid mocht maar heel geleidelijk worden verhoogd omdat het zeer giftig is. De vraag is nu, wisten ze dit al in de prehistorie?
CHINESE APOTHEKERSRECEPTEN UIT DE NATUUR
In het oude China, zo’n 5.000 jaar geleden, had men een uitgebreide farmacopee (boek met farmaceutische recepten) die bestond uit tweeduizend middelen en zestienduizend recepten. Medicijnen waren vooral goed als ze vies smaakten. Er was een onderverdeling in kruiden, bomen, insecten, stenen en granen. Therapeutische mineralen en metalen bevatten sporen van kwik (gebruikt bij geslachtsziekten), arsenicum en magnetische stenen. Botten en tanden van dieren werden tot poeder vermalen. Dat werd toen al gebruikt, en helaas ook nu nog!
Over welke ziektes of aandoeningen er waren in onze streken in de prehistorie is vrijwel niets bekend door het ontbreken van geschreven bronnen. Een vondst uit de prehistorie die veel vertelde is de ijsman Ötzi. De vondst van Ötzi in 1991 op een hoogte van 3210 m in Zuid-Tirol heeft veel informatie opgeleverd over hoe men leefde in de tijd dat in ons land hunebedden werden gebouwd. Ötzi was ongeveer 45 jaar oud en was circa 1.60 meter lang. In zijn maagdarmstelsel bevonden zich de resten van twee maaltijden waardoor men informatie heeft verkregen over wat men in die tijd als voedsel at. In zijn longen bevonden zich deeltjes van rook van houtskoolvuurtjes. Hij had een slecht gebit met cariës en parodontitis. Hij had arteriosclerose. Zelfs de bloedgroep is bekend, bloedgroep O. Vermoed wordt dat Ötzi leed aan infectie van de darm met zweepwormen (Trichuris trichiura). Er werden sporen van een berkenschimmel, Piptoporus betulinus, gevonden die bij inname kortdurende diarree veroorzaakt. Ook werden oliën gevonden welke toxisch waren voor parasieten, dus werkzaam als een soort natuurlijk antibioticum. Ötzi moet dus geweten hebben dat hij last had van spoelwormen. Uit DNA-onderzoek blijkt dat hij mogelijk afkomstig was van Corsica of Sardinië. Hij was mogelijk intolerant voor lactose.
De oude Grieken zagen ziekte als een straf van de goden. Elke god kon wel een ziekte veroorzaken. Het besef dat ziekte ook van buiten zou kunnen zijn, groeide echter. De behandeling van wonden en botbreuken was van hoog niveau, zoals vaker in de Oudheid. Geneeskunde bij de Romeinen werd aanvankelijk bedreven door Griekse artsen. In die tijd verbeterde o.a. de betekenis van hygiëne en ziektepreventie sterk, maar dan vooral onder de gegoede burgerij.
MIDDELEEUWEN
In de Middeleeuwen werden kloosters medische centra, in kloostertuinen werden medicinale kruiden gekweekt. Er bleef echter veel religieuze magie en daarnaast waren de heiligen belangrijk.
Over ziekte en gezondheid is veel meer bekend geworden door de indianen in Midden- en Zuid-Amerika (Inca’s, Maya’s en Azteken). Azteken hadden medicijnen voor diarree, braken en zweten (doel was uitdrijven van kwade geesten). Inca’s haalden quinine uit cinochoa bast als middel tegen malaria, zij hadden coca uit cocabladeren als kalmerend of juist stimulerend middel en kenden atropine, ipecacuane (braakwortel), curare, theofylline, psychotica uit cactus, paddenstoelen en ololiuqui (soort wiet). Allemaal middelen die ook nu nog worden gebruikt. Wonden werden schoongemaakt en afgedekt met planten of delen van eieren van verschillende vogels die verkleven van de wond voorkwamen, en daaroverheen veren en bandages gemaakt van huid.
Pas na de Middeleeuwen kwam de geneeskunde uit een lange winterslaap. In de 17e eeuw speelde Nederland een vooraanstaande rol in de geneeskunde. De laatste decennia zijn er steeds specifiekere geneesmiddelen met minder kans op bijwerkingen ontwikkeld. Dit heeft o.a. geleid tot een enorme stijging van de kosten.
Middelen uit de natuur welke ook nu nog door alternatieve genezers worden voorgeschreven zijn: allerlei groentesappen bij gewrichtsklachten, hoofdpijn, eczeem en slechte visus; koolsappen bij gewrichtsklachten en oedeem; tomatensap bij oververmoeidheid en aardappelsap bij reuma en maagzuur. Honing wordt ook veel gebruikt, het bevat fructose, dextrose, sucrose, stuifmeelkorrels, wasdeeltjes, eiwitten, pigmenten, enzymen, hormonen, mineralen, sporenelementen en vitamine C,B2,3,6 en K (bron: Geneeswijzen in Nederland, ed. Van Dijk). Over de concentraties werkzame stoffen wordt niet gerept, maar dat is in de alternatieve geneeswereld van ondergeschikt belang.
CONCLUSIE
Of en welke medicijnen gebruikt werden in de prehistorie is niet bekend. Veel is onbekend. Wel is bekend hoe men met wonden en fracturen omging. Spalken van hout en bot werden gebruikt. Wonden werden schoon gelikt en verbonden. Bij misselijkheid at men emetische grassen, het is bekend dat mensen elkaar ontluisden. Vaak werd ziekte gezien als straf van de goden, men kende al heel lang honderden kruiden, mineralen, tot poeder vermalen beenderen en tanden van dieren, die oraal, rectaal of per inhalatie werden toegediend. Olie werd gebruikt bij wonden om verkleving te voorkomen. Het blijft interessant te speculeren, wat wisten ze en wat niet. We zijn ervan overtuigd: ze wisten heel veel! En wat vindt u?