Als museum wil je je bezoekers verhalen vertellen. Bij het Hunebedcentrum hopen wij onze bezoekers meer te leren over de hunebedden en de mensen die deze prachtige bouwwerken hebben gemaakt. Als bron voor deze verhalen zijn archeologische sporen en vondsten te gebruiken, maar ook kan men kijken naar andere culturen.
Om dit te doen is ons museum ingericht met allerlei objecten, van archeologische vondsten tot reconstructies en replica’s. Het beheren van deze objecten is een continue zorg.
In dit artikel zal ik ontrafelen hoe we als Hunebedcentrum omgaan met een collectie die zich op meerdere locaties bevindt en bestaat uit vele bruiklenen uit andere musea en depots. Daarnaast is er ook nog een eigen collectie bestaande uit reconstructies, replica’s en een indrukwekkende collectie zwerfstenen. Een collectie beheren gaat niet meer zoals vroeger, tegenwoordig is het plaatsen van een collectie en zijn gegevens op het internet onmisbaar. Door de collectie digitaal beschikbaar te maken, kan iedereen van de objecten en hun verhalen genieten. Erfgoed komt zo dus heel dichtbij!

De taak van de collectiebeheerder, een apart vak
Een van de hoofdtaken van een museum is collectiebeheer en hier komt veel bij kijken. De collectie moet worden beheerd, zowel fysiek als digitaal. De objecten moeten in goede conditie blijven en als museum moet er dus gekeken worden naar de conditie van het object Zo moeten bijvoorbeeld de klimaatomstandigheden en de vondsten goed zichtbaar blijven (schoonmaken vitrines!). Daarbij speelt klimaatcontrole een belangrijke rol. Hierdoor is het vaak warmer of kouder in een museum dan u zou verwachten en is de lucht die u inademt droog. De reconstructies en replica’s vertonen sporen van gebruik en regelmatig moeten kleine reparaties worden toegepast.
Als museum is een goed collectiebeheer onmisbaar. Met regelmaat komen er verzoeken van universiteiten, andere musea en depots om de bruiklenen te bekijken of zelfs in bruikleen te verkrijgen. Bij een dergelijke aanvraag is het belangrijk dat de objecten gemakkelijk te vinden zijn inclusief de bijbehorende gegevens en verhalen. Om een idee te geven van de aantallen: het museum heeft nu een ruime collectie van ongeveer 200 aardewerken potten, schalen, bekers, etc. Deze aardewerken potten hebben een schat aan informatie die je graag gedeeld ziet worden. Elk object heeft een uniek nummer en dat is een simpel middel om te vondsten te kunnen herkennen.
Nummers op potten, wat vertellen ze?
Als u ooit een archeologisch artefact in uw handen heeft gehad, of u heeft goed gekeken naar een object dat in een vitrine staat is het u misschien al eens opgevallen dat elk object genummerd is. Zo’n nummer komt overeen met het jaartal wanneer het is gevonden, de plaats waar deze is gevonden en het vondstnummer. Het nummer is er opgeschreven met Oost-Indische inkt op een laag nagellak, afgedekt met weer een laag nagellak (want ook archeologen maken schrijffouten die gewist moeten kunnen worden zonder een object te beschadigen). Ook mag de inkt natuurlijk niet het object indringen.

Echter de nummering is niet snel duidelijk, hierboven op de foto ziet u een voorbeeld van een nummering van een trechterbeker, namelijk: C1936/5.10. Dit staat voor het jaar waarin het object is opgegraven, de cijfers die volgen staan voor het vak in het raster waarin werd opgegraven. Een raster is eigenlijk een soort dambordpatroon dat over de plek van opgraving wordt gelegd, waarbij elke rij horizontaal en verticaal wordt genummerd waardoor elk vakje een horizontaal en een verticaal rij-nummer krijgt, wat dus weer op het object wordt vermeldt. En zo staat het museum vol met objecten die allemaal een uniek nummer hebben. Wanneer u goed kijkt lijkt het wel alsof er geen logica zit in de objecten die in de vitrines staan, want er zijn objecten bij die gevonden zijn in 1912 maar ook uit 1994. Dit is te verklaren doordat de objecten niet uit één opgraving komen, maar bijeen zijn gebracht uit diverse opgravingen.
Bruikleen, eigendom, replica of reconstructie?
Ieder object in het museum kent een aantal verschijningsvormen, het is een bruikleen, eigendom, replica of een reconstructie. Het museum staat vol met een combinatie van deze vier. Bij elk van deze rijzen er vragen bij het opzetten van het collectiebeheerssysteem.
Bruiklenen
Het museum heeft geen eigen archeologische collectie. De archeologische vondsten van de drie noordelijke provincies zijn ondergebracht in het Noordelijk Archeologisch Depot Nuis (www.nadnuis.nl). Naast deze bruiklenen heeft het Hunebedcentrum ook bruiklenen van de Rijksuniversiteit Groningen, Rijksmuseum van Oudheden, Drents Museum en het provinciaal depot van Overijssel. Als museum doe je dit om zo de mooiste objecten bij elkaar te hebben en natuurlijk betekent mooiste niet altijd dat deze honderd procent gaaf of compleet is. Het gaat hier vooral om objecten die het verhaal dat wij in het museum vertellen het beste illustreren.
Bij iedere bruikleen zijn er een aantal vragen waar je tegenaan loopt, zoals:
“Moet je een bruikleen opnemen in je eigen collectiebeheer? Of moet je een aparte lijst bijhouden van alle bruiklenen?”. Wij hebben er uiteindelijk voor gekozen om ook de objecten die in bruikleen zijn op te nemen in het collectiebeheer, maar daarbij wordt wel expliciet vermeld dat het een bruikleen betreft. Wij hebben hiervoor gekozen omdat deze objecten gewoonweg enorm belangrijk zijn voor het verhaal dat wij als museum vertellen.
Eigen collectie
Het Hunebedcentrum heeft ook een eigen collectie, deze is opgebouwd uit een geologische collectie en een ruime collectie aan reconstructies en replica’s. De collectie is ingedeeld in sub-collecties en deze objecten zijn ook weer op geheel eigen wijze genummerd. De geologische collectie hebben we verkregen dankzij schenkingen en erfenissen. Een van de meeste omvangrijke collectie die wij hebben mogen ontvangen is de gehele zwerfsteencollectie van Jelle de Jong.
Archeologische reconstructies en replica’s
Vanaf de opening van het Hunebedcentrum in 2005 probeert het museum met reconstructies en replica’s het verhaal van de prehistorie te vertellen. In de vaste expositie vertellen we aan de hand van een steentijdfamilie, maquettes en een heuse replica van een hunebed het verhaal van het hunebedbouwers. Met de toevoeging van het Oertijdpark zijn er vele reconstructies bijgekomen. Deze bouwwerken zijn gebaseerd op archeologische vondsten. Ook de bekendste van ons museum, het steentijdhuis, bevindt zich in het Oertijdpark.
De reconstructies komen pas echt tot leven met replica’s in en om de huizen, deze zijn niet genummerd. Replica’s zijn (exacte) kopieën van archeologische vondsten, maar ze kunnen ook gebaseerd zijn op de bronnen uit andere culturen.

Het opzetten van een collectiebeheer
Een bezoek aan het Hunebedcentrum bestaat uit vijf locaties die te bezoeken zijn: het Hunebedcentrum, de expeditiepoort ijstijden en prehistorie van UNESCO Geopark de Hondsrug, het Oertijdpark, de keientuin en het grootste hunebed van Nederland: D27. Al deze locaties met objecten maken het opzetten van een collectiebeheer niet gemakkelijk. De huidige nummering van de bruiklenen maakt het lastig om de andere objecten van een nummer te voorzien, zoals al eerder vermeld. Om dit probleem te omzeilen hebben we een nummeringssystematiek bedacht, waarbij elk object een nummer krijgt welke tevens de locatie van het object aangeeft. Onze objecten beginnen met HC van Hunebedcentrum. Daarnaast staat een combinatie van nog twee letters, deze letters staan voor de locatie binnen het complex van het Hunebedcentrum, dus MU van museum, OP van Oertijdpark, EG expeditiepoort van UNESCO Geopark de Hondsrug, EE eigen collectie educatie of EG eigen collectie geologie.
Daarna staan vier cijfers. De eerste twee cijfers staan voor de sublocatie binnen de locatie, dus in het museum zijn dit de vitrines, en op het Oertijdpark zijn dit de archeologische reconstructies. De laatste twee cijfers zijn het unieke nummer van het object binnen de sublocatie.
Een voorbeeld van zo’n nummer is dus: HCMU0305, dit object staat in het Hunebedcentrum, dus HC, het staat daar in het museum, dus MU, het object staat in de derde vitrine, dus 03, in de vitrine staat het object op de vijfde positie, dus 05.

Digitalisering van de collectie
In deze tijd is het mogelijk om een collectie te ontsluiten via nieuwe media. Om ervoor te zorgen dat de collectie ook online is te bekijken, is er gekozen voor het digitaliseren van de collectie. Dit betekent dat elk object gefotografeerd moet worden en dat voor elk object data moet worden ingevuld.
Als museum in Drenthe kan het Hunebedcentrum met dank aan de provincie Drenthe deelnemen aan het collectiebeheer via de website www.museaindrenthe.nl. Via deze website kan het Hunebedcentrum gemakkelijk haar collectie online zetten, maar deze website kan meer. Via deze website kan het HC routes ontwikkelen en verhalen plaatsen waarbij de objecten centraal staan. Nu deze website compleet is, zal het Hunebedcentrum kijken welke andere platforms er zijn om de kennis van de objecten te delen. Hier zal het Hunebedcentrum kijken op lokaal, regionaal, landelijk, maar ook internationaal niveau. We houden u op de hoogte!

Met dank aan
Het opzetten van het collectiebeheer en het digitaliseren van de collectie heb ik natuurlijk niet alleen gedaan, dankzij de inzet van onze archeoloog, onze vrijwilligers en stagiaires en onze technische dienst zijn we na drie jaar hard werken al een heel eind!
Daarom wil ik langs deze weg mijn dank uit spreken aan: Nadine Lemmers, Tim Lassche, Berend Hulshof, Daphne Kleine & Ayolt van der Kamp.
Auteur: Sabine van Wijk