Geweven banden werden en worden voor velerlei doeleinden gebruikt. In de prehistorie deden ze o.a. dienst als gordel, teugel, draagband, versteviging en versiering van kleding, zwaardriem, opzetrand voor grotere weefsels en bindmateriaal.
Techniek, materialen en kleuren verschilden van het ene gebied tot het andere, afhankelijk van de technische mogelijkheden, beschikbare grondstoffen en traditie in een bepaald tijdperk (Steen-, Brons- of IJzertijd )
Smalle banden in ripsbinding (weefsel met ribbels in de breedte- of lengterichting, (afb. 1 en 2) duiken regelmatig op in archeologisch vondsten en zijn gedateerd vanaf de Bronstijd. Deze banden zijn overwegend eenkleurig (natuurlijke kleuren) en hebben geen patroon.


De oudst-bekende ripsbanden dateren uit de Jonge Steentijd. Deze linnen banden dienden als opzetrand voor grotere weefsels en werden gevonden in Zwitserland.
Met behulp van welk weefgereedschap ripsbanden werden geweven, is niet bekend. De drie mogelijkheden zijn: een smal bandweefgetouw (afb. 3), een bandweefraampje (afb. 4) of een hevelstokje met hevels.(afb. 5).



De oudste bandweefraampjes dateren uit de Romeinse tijd en werden gevonden in o.a. Oostenrijk en Engeland. (afb. 6).

Mogelijk werden bandweefraampjes al veel eerder gebruikt (vanaf de Bronstijd) maar verantwoorde bronnen en/of literatuur heb ik tot nu toe niet kunnen vinden.
Verantwoorde bewijzen voor gebruik eerder dan de Romeinse tijd, kunnen alleen uit archeologische vondsten `in situ ` bestaan waarbij het werkstuk, of een gedeelte daarvan, nog op het weefraampje zit. Een `los’ stukje geweven stof kan immers ook afkomstig zijn van een bandweef- getouw (afb. 7) of een hevelstokje-met-hevels.

Vondsten van gewichtengetouwen en hevelstok-met-hevels dateren al van veel vroeger (vanaf de Steentijd). Het weven met hevelstok-en-hevels is waarschijnlijk de oudste en meest oorspronkelijke technologie waarvan het weven met een bandweefraampje en het gewichten- getouw/bandweefgetouw zijn afgeleid (afb. 8).

Geweven banden uit de Bronstijd
In de Bronstijd werd zowel door vrouwen als door mannen een geweven gordel gedragen, bestaande uit een bandweefsel van wol versierd met franje die uit wollen `ringetjes ` bestond (afb. 9). Op de ` ringetjes-versiering ` kom ik later terug bij een zelfgeweven mannengordel uit de Bronstijd.

Voor de vrouwengordels werden bij de kwastafwerking extra franjedraden ingeknoopt waardoor er een veel dikkere/vollere kwast ontstond.
Naast de natuurlijke kleuren wit en verschillende tinten bruin werd, vanaf de late Bronstijd, textiel ook geverfd. De verfstoffen haalde men uit mineralen, planten en dieren. Van de plant Meekrap of Mede bijvoorbeeld werden de wortels gebruikt om textiel rood te verven; inheemse bomen als berk en eik leverden een gele kleur.
Door het eeuwenlange verblijf in de grond (al of niet in een boomstam- kist) zijn de gevonden banden vrijwel alle verkleurd naar diverse kleuren (donker) bruin.
Een zelfgeweven mannengordel uit de Bronstijd
Een aantal maanden terug kwam ik in oude handwerkbladen artikelen tegen met beschrijvingen van prehistorische gordels uit de IJzer- en Bronstijd. Een paar van deze gordels heb ik nageweven.
Voor wie zelf aan de slag wil, volgt hier een beschrijving van een mannengordel uit de Bronstijd (afb. 9). Het origineel bevindt zich in het Textielmuseum in Neumünster, Duitsland.
Aan wol heb je nodig: ca. 70 gram getwijnde wollen garens in drie tinten bruin. Gebruik geen breiwol want daar zit teveel rek in.
Voor het weven gebruikte ik een bandweefraampje (afb. 10).

De ketting- of scheringdraden zijn 2,50 meter lang en de kleurvolgorde is: 10 draden lichtbruin, 6 draden donkerbruin, 8 draden middelbruin, 6 draden donkerbruin en 10 draden lichtbruin. Het totaal aantal draden komt dan op 40, 4 draden per cm.
De inslagdraad is lichtbruin en de middelbruine draad gebruikte ik behalve voor de inslag ook voor de afwerking ( grote en kleine ringetjes). Inclusief de afwerking wordt de band ongeveer 2 meter lang en 4 cm breed.
Voor de afwerking wordt het ene uiteinde van de band in 5 groepjes van 8 kettingdraden verdeeld. Van ieder groepje draai je franje tot je 5 cm overhoudt voor de ringetjes. De 5 cm overgebleven draad knoop je per 8 draden om een rond stokje van ca 2 cm doorsnee. Met de middelbruine draad omwoel je de ontstane ringetjes (afb. 11). De totale lengte van de franje is ongeveer 16 cm.

Voor het andere uiteinde verdeel je de kettingdraden in 8 groepjes. De 2 groepjes aan de buitenkant bevatten elk 8 draden ( totaal 16 dr. ), de 6 middelste groepjes elk 4 ( totaal 24 dr. ). Draai van alle groepjes franje en vorm van de 2 buitenste koordjes een ring van ongeveer 8 cm door- snee. Steek de 6 koordjes in de ring door de ring heen en knoop ze af. De buitenste 2 koordjes hangen een 10 cm buiten de ring (afb. 12). Daarna omwoel je de hele ring met middelbruin garen.

Als de band klaar is, was je hem in warm water zodat de draden zich kunnen `voegen’ tot één geheel. Ik gebruikte redelijk heet water en heb flink staan wrijven om de wol wat te vervilten. De band werd hierdoor steviger, maar kromp ook meer dan wanneer je warm water gebruikt en niet wrijft.
Wordt vervolgd.
Tekst: Yvonne Ording
Foto’s: Davado