Slijpstenen en wetstenen waren en zijn onmisbaar om messen, bijlen, naalden, scharen, beitels en ander gereedschap van tijd tot tijd aan te scherpen. In het verleden waren slijpstenen van levensbelang. Wapens als messen, dolken en zwaarden hield men er scherp mee. Een leven zonder slijp- en wetstenen was destijds niet goed denkbaar.
Slijpstenen zijn zeker al sinds de trechterbekertijd, ca. 5000 jaar geleden, in gebruik. Wetstenen kwamen in zwang toen men de kunst van ijzer maken onder de knie kreeg. Ook nu nog worden sommige snijwerktuigen vlijmscherp gehouden op een fijn type wetsteen. In vroeger jaren ontbraken wet- en slijpstenen in geen enkele gereedschapskist.

Bij archeologische opgravingen komen vaak grote aantallen bewerkte stenen te voorschijn. Slijpstenen maken hier een vast onderdeel van uit. In alle gevallen zijn de slijtsporen op de stenen zo karakteristiek dat aan de functie als slijpsteen niet getwijfeld kan worden. Aanvankelijk waren het vooral lokaal gevonden zwerfstenen, vanaf de ijzertijd importeerde men ook slijpstenen van elders.


Vroege typen slijpsteen bestaan vooral uit zandsteen in verschillende korrelgroottes. Daarnaast gebruikte men ook gesteenten als kwartsiet, glimmerkwartsiet, graniet, diabaas, amfiboliet en gneis. Men selecteerde blijkbaar niet alleen op gesteentesoorten, men koos vooral zwerfstenen met een geschikte korrelgrootte. Als slijpsteen genoten niet al te dichte, kwartsietische zandstenen de voorkeur. De afzonderlijke zandkorrels moesten goed zichtbaar zijn, waarbij het gunstig was indien de porieruimten tussen de korrels niet geheel gesloten waren. Het afnemend vermogen is daardoor een stuk groter. Door hun textuur zijn zandstenen erg geschikt voor het in vorm brengen en slijpen van ijzeren voorwerpen. Het verlies aan korrelfragmentjes tijdens het slijpen zorgt ervoor dat zandsteen erg lang geschikt blijft voor het slijpen van metalen voorwerpen.


Wetstenen
Bij wetstenen, die voor het fijnere werk gebruikt werden, is het kwartsgehalte van het gesteente van groot belang. Kwarts is relatief hard. Op de schaal van Mohs heeft het een hardheid van 7. Dit maakt kwarts harder dan alle metalen die vroeger in gebruik waren en ook harder de meeste andere materialen.
Wetstenen bestaan er in tientallen soorten. Vooral typen die deels uit fijnverdeelde kwarts bestaan, zijn voor het nascherpen van messen en beitels bijzonder geschikt. In zwerfsteengebieden is de variatie aan gesteentesoorten zo groot, dat men waarschijnlijk gelijktijdig, afhankelijk van het slijpdoel, verschillende slijp- en wetstenen tegelijk in gebruik had. Kwartsietische zandsteen gebruikte men naast leptietgneis, kwartsiet en fijnkorrelige graniet. Deze opmerkelijke variatie werd ook vastgesteld onder slijp- en wetstenen uit de opgraving De Bloemert bij Midlaren en het Grote Veen in Eelde. Deze gereedschappen dateren uit de ijzertijd.

Terzijde
Op Nederland en IJsland na, zijn in ieder Europees land rotsgesteenten te vinden die geschikt zijn om mee te slijpen of na te scherpen. Belangrijk is de korrelgrootte. Zijn de korrels in het gesteente niet met het blote oog te onderscheiden, dan kan het gesteente als wetsteen worden gebruikt.
Een van de bekendste soorten wetsteen komt sinds jaar en dag uit België. Het is ‘Belgisch brok’ ofwel coticule. Het is een licht- en vaak tweekleurig, leisteenachtig gesteente dat bij Vielsalm in de Belgische Ardennen wordt gewonnen. Het gesteente waaruit coticule wordt gezaagd komt voor in dikten tot 25cm. De bijzondere eigenschappen van deze wetsteensoort worden voor een belangrijk deel bepaald door zeer kleine granaatjes, die door een metamorf proces in het gesteente zijn ontstaan. Granaat is een hard mineraal, harder dan kwarts, en meestal roodachtig van kleur. Coticule is bijzonder geschikt om keukenmessen, scheermessen e.d. vlijmscherp te maken.


In tegenstelling tot slijpstenen, die men vooral gebruikte om ijzeren voorwerpen van een snede te voorzien, heb je voor het scherpen van de snede een wetsteen nodig. Het liefst met slurry. Slurry is slijppasta dat ontstaat door met een slurrysteen over het vlakke oppervlak van een vochtig gemaakt stuk wetsteen te draaien. Hierbij ontstaat een soort pasta dat voor het wetten van messen, scheermessen en beitels essentieel is. Slurry ontstaat ook vanzelf bij het wetten. Afspoelen van de wetsteen tijdens het slijpen is daarom uit den boze.
Glimmerkwartsiet van Eidsborg.
Bij archeologische opgravingen komen soms slijpstenen te voorschijn die uit exotische gesteentesoorten bestaan. Hiermee zijn gesteenten bedoeld die uit het buitenland komen. Met enige regelmaat worden donker grijszwarte tot blauwzwarte wetstenen van Revinienkwartsiet uit de Franse Ardennen gevonden. Ook slijpstenen van bontzandsteen uit de Duitse Sölling zijn gevonden. Veel opvallender en ook geïmporteerd zijn slijpstenen van een opvallend type glimmerkwartsiet die uit Noorwegen afkomstig zijn.


Met opvallend licht is dit een bijzonder aantrekkelijk, enigszins schitterend, zilverkleurig gesteente. Opgravingen bij De Bloemert in Midlaren brachten een tweetal identieke slijpstenen van deze zilverwitte glimmerkwartsiet aan het licht. Ook van het Grote Veen in Eelde zijn ze bekend. Beide vondstcomplexen dateren in hoofdzaak uit de ijzertijd. Bij opgravingen van een aantal Middeleeuwse huisplaatsen in het veengebied Onlanden, noordelijk van Roderwolde, kwamen een flink aantal slijpstenen van Noorse glimmerkwartsiet te voorschijn. Uit de vorm en de mate van afslijting is duidelijk dat deze slijpstenen opgebruikt zijn.


Bij deze slijpstenen gaat het om een fijn- tot zeer fijnkorrelig, metamorf gesteente waarin de minerale bestanddelen een duidelijke gerichtheid (=foliatie) tonen. Het gesteente bestaat in hoofdzaak uit kleine, door tektonische druk uitgewalste en gerekristalliseerde kwartskristalletjes, waarin talrijke kleine, zilverwitte schubjes van het glimmermineraal muscoviet voorkomen. Afhankelijk van de oriëntatie van de minerale bestanddelen kunnen Eidsborgslijpstenen gebruikt worden als slijpsteen en als wetsteen. Deze bijzondere eigenschap verklaart ook de onregelmatige vorm van slijpstenen van dit gesteente. Met de brede, lange zijde sleep men voor, met de smalle lange zijde kon men wetten.
Uit literatuurstudie en bestudering van de aangetroffen artefacten blijkt dat deze slijp/wetstenen afkomstig zijn uit Eidsborg in Telemarken in Zuid-Noorwegen. Hier exploiteert men al sinds de ijzertijd een metamorf gesteente, dat bijzonder geschikt is om ijzeren voorwerpen mee te slijpen en aan te scherpen. Vondsten uit de Vikingtijd geven aan dat glimmerkwartsiet uit Eidsborg in hoog aanzien stond. Op IJsland, waar zelf geen geschikt materiaal voorhanden is, zijn in oude Vikingnederzettingen talloze slijp- en wetstenen aangetroffen van deze glimmerkwartsiet. De populariteit van Eidsborgkwartsiet was blijkbaar al in vroege tijden in een groot deel van Noordwest-Europa bekend, wat ook reden kan zijn, dat van dit gesteente op verschillende locaties in Noord-Nederland slijpstenen zijn gevonden. Vermoedelijk zijn Eidsborgstenen van veel meer opgravingssites bekend, maar zijn deze tot op heden niet als zodanig herkend.

De exploitatie in Noorwegen
De exploitatie van slijpstenen in Eidsborg gaat terug tot in de ijzertijd. Een meer grootschalige productie startte omstreeks 700 n.Chr. De winplaats ligt in Telemarken bij Eidsborg, zo’n 120 km noordwestelijk van de plaatsen Skien en Porsgrun in Zuid-Noorwegen, in de buurt van het westelijk einde van het langerekte meer van Bandak.


Het grondgebergte in Telemarken bestaat uit gemetamorfoseerde gesteenten, zoals gneis, leptiet, amfiboliet en glimmerkwartsiet. Deze gesteenten zijn op veel plaatsen doortrokken van pegmatietgangen. Deze gesteenten ontstonden ca. 1100 miljoen jaar geleden tijdens de Sveco-Noorse gebergtevorming. Het gebergte dat hierbij ontstond is sindsdien tot op zijn wortels weggeërodeerd. Vooral tijdens de opeenvolgende ijstijdvergletsjeringen in het Pleistoceen is veel gesteente verdwenen.
In de omgeving van Eidsborg komt een blauwgrijs gekleurd type glimmerkwartsiet voor dat een gerichtheid van de minerale bestanddelen (= foliatie) koppelt aan een fijne korreling. Deze glimmerkwartsiet is hoogstwaarschijnlijk ontstaan uit zandsteen die verontreinigd was met klei. De zandkorrels zijn door metamorfose gerekristalliseerd en door gerichte druk in de lengterichting uitgewalst en vergroeid, de kleideeltjes metamorfoseerden tot zilverwitte muscoviet (mica). Het resultaat was een fijnkorrelig, door muscoviet zilverwit schitterend gesteente, dat een duidelijk ‘gelaagde’ structuur vertoont en door zijn fijne kwartskorrel uitermate geschikt was om mee te slijpen en te wetten.




Het bijzondere van de foliatie van metamorfe gesteenten is dat deze in de lengterichting gezien aan de zijkant en bovenop niet alleen een ander uiterlijk bezit, ook de eigenschappen verschillen. Dit wordt veroorzaakt doordat minerale bestanddelen tijdens de metamorfose loodrecht op de drukrichting afgeplat worden en elkaar min of meer als kleine ‘pannenkoekjes’ dakpansgewijs bedekken. Van de zijkant gezien kijken we tegen de doorsneden van deze plakjes aan en 90 graden gekanteld kijken we er boven op. Dit geeft slijpstenen van Eidsborgkwartsiet hun bijzonder kwaliteit. Om messen te slijpen gebruikte men de platte bovenzijde van de stenen, voor het fijnere werk, zoals het afscherpen (wetten) gebruikte men de zijkant. Het verschil in textuur is aan beide zijden goed te zien, zodat de gebruiker altijd weet hoe en waar hij het mes op de slijpsteen dient te zetten.
Dankzij de gerichtheid van de minerale bestanddelen was het niet moeilijk om het rotsgesteente in lange vierkante of rechthoekige staven te splijten. Dat metamorfe gesteenten als schist en glimmerkwartsiet makkelijk splijten, danken ze aan het hoge gehalte aan glimmer. Dit mineraal vormt blaadjes die alle dezelfde oriëntatie hebben en elkaar daardoor dakpansgewijs bedekken. Schisteuze gesteenten splijten hierdoor heel makkelijk. De splijtbaarheid en de toepassing van glimmerschist of glimmergneis zien we in de Alpenlanden, waar de daken van houten schuren op de alpenweiden met dun gespleten platen van dit gesteente bedekt zijn.

In Eidsborg produceerde men twee verschillende kwaliteiten slijpsteen: een zachte en een harde vorm. De harde kwaliteit exporteerde men naar het buitenland, de zachte gebruikte men vooral in Scandinavië vanwege de harde kwaliteit staal die men daar produceerde.
Na een paar duizend jaar winning en productie van slijpstenen bij Eidsborg verloor de exploitatie vooral na 1950 steeds meer aan betekenis. De productie van kunstmatige slijpstenen, met name die van siliciumcarbide (carborundum), maar ook door de toenemende mechanisatie in de landbouw loonde het steeds minder om de moeizame productie en de verwerking tot slijpstenen langer vol te houden. Hoewel de vraag naar slijpstenen uit Eidsborg nog steeds vrij groot was en een gedeeltelijke productie voortgezet werd, besloot men de winning van deze natuursteen in 1970 definitief te stoppen.


Tenslotte
Slijpstenen van Eidsborgkwartsiet hebben zeer verschillende vormen en groottes. Sommige zijn duidelijk voor het grotere werk gebruikt en zijn door het gebruik vaak zadelvormig uitgesleten. Deze typen lijken qua vorm wel op een armbot. Daarnaast zijn ook exemplaren gevonden die een meer rondachtige of vierkante doorsnede hadden en aan het uiteinde doorboord waren. Deze slijpstenen werden ongetwijfeld als een ‘zakslijpsteen’ met een leren bandje aan de gordel om het middel bevestigd om naar behoefte door de eigenaar te worden gebruikt.


Veel van de Eidsborgstenen blijken door het gebruik zo afgesleten en opgebruikt, dat men deze weg wierp. In een enkel geval zijn de restanten verbrand, waardoor deze aan de buitenkant opmerkelijk licht van kleur zijn geworden met daaronder een smalle roestrood verkleurde zone.

Tekst Harry Huisman
Al weer een gedetailleerd en interessant artikel van dhr. Huisman; nu over slijp- en wetstenen. Ik sta versteld van de grote productie destijds van de Eidsborgstenen. De foto’s daarvan bij de winning en die van het museum in Eidsburg zijn overtuigend.
Toch wel gemakkelijk dat er nu lamellenschijven zijn.