Het verharden van wegen door het aanbrengen van keien leverde werkgelegenheid op. De zogenaamde macadamwegen bestonden uit een drietal lagen waarvan de bovenste laag bestond uit geklopte (kapotgeslagen) keien, die zouden dan, door het verkeer over de weg, tussen onderliggende grotere stenen gedrukt worden, waardoor het een stevige, harde weg ontstaat. Het bleek echter dat jaarlijks de weg van een nieuwe laag geklopte stenen moest worden voorzien. In eerste instantie was het keienkloppen een werkzaamheid waarmee geld verdient werd; later werd het een werkverschaffingsmiddel om tot een inkomen te komen. Keien konden ook machinaal ‘geklop ’ worden. Sommige gemeenten zorgden voor beschutte plekken, de zogenaamde flinthokken, voor de keienkloppers.
Hieronder staan een aantal krantenartikelen over de flinthokken/vlinthokken.
ZUIDBROEK, 4 Okt. 1888
Op voorstel van het Burgerlijk armbestuur zijn door het gemeentebestuur nog 4 vlinthokken aangebouwd bij de keienklopperij aan het diep, met het oog: 1. op de te min gebleken ruimte in vroegere jaren en 2. op de te verwachten aanvragen in de komende winter.
(Nieuwe Veendammer Courant 08-10-1888)
WILDERVANK, 8 Okt. 1888
Op de heden alhier gehouden najaarsmarkt waren aangevoerd 173 runderen. Prijzen als volgt: kalfkoeien van f 120 tot f 210; voorjaarskoeien van f 95 tot f 155; vaars koeien van f 80 tot f 135; vroegmelkte vaarzen van f 105 tot f 160; pinken van f 50 tot f 85. Schapen, geiten en varkens weinig ter markt. De handel in rundvee was vrij willig. Op de kermis was het drukker dan andere jaren, doch het bezoek bepaalde zich meestal tot het kleine volkje. Vele tenten en kramen, alsook een carrousel, waren geopend. Buitendien was er nog meerdere aanvraag om plaatsruimte gedaan, doch bij gebrek aan het nodige terrein — zoals men weet wordt de buitendien al veel te beperkte ruimte ook nog voor een groot deel ingenomen door stapels keien, vlinthokken en meer van dergelijke onooglijke objecten — konden o.a. twee carrousels geen plaats krijgen en bleven tot grote spijt van het jonge volkje ingepakt. Wij hebben reeds dikwijls onverholen te kennen gegeven, dat wij den opslag van keien, kienhout, enz. op een plaats, die een sieraad kon zijn van het centrum van ons dorp, betreuren, doch nogmaals vestigen wij hierop de aandacht, te meer nu — om meer ruimte te krijgen voor de tenten — niet de keien het veld moesten ruimen, maar men zelfs nog liever bomen kapte dan zich te vergrijpen aan de harde producten van ’t aloude Drenthe.
(Nieuwe Veendammer 10-10-1888)
ZUIDBROEK, 20 Nov. 1888
De inrichting tot keienkloppen is deze herfst met 4 vlinthokken vergroot. Straks zullen wederom velen, die geen werk hebben en toch zo graag iets verdienen willen, daar hun toevlucht zoeken. ’t Is een koud werkje, sommigen zijn nog al gauw met hun een of twee mud mac-adam klaar, daar ze met scherpe blik de harde van de zachtere keien weten te onderscheiden en een zekere handigheid bij hun werk ten toon spreiden; anderen echter moeten hun centen zuur verdienen; verdienen, ja dat heet het, maar eigenlijk verdienen de lui weinig of niets, daar de mac-adam niet veel meer waard is dan de grondstof gekost heeft.
’t Is dan ook meer een middel om de leeglopende werklieden bezigheid te verschaffen, waardoor ze in de allereerste levensbehoeften kunnen voorzien.
(Nieuwe Veendammer Courant 21-11-1888)
MIDWOLDA (Oldambt), 27 Jan. 1896.
Eerder dan in enige andere gemeente in het Oldambt, omstreeks midden december, is hier het flintenkloppen reeds begonnen en nog steeds zijn al de 39 flinthokken meer dan bezet. Men ziet hieruit, dat het voor onze talrijke losse arbeiders, wat het bekomen van werk betreft, bitter weinig geeft, als het weer meeloopt en allerlei buitenwerkzaamheden wel toelaat. De boer kan het en vooral in deze tijd, met zijn vaste arbeiders wel af. En zo is menig arbeider al blij toe, als het hem nog maar gelukt een plaatsje bij de flintklopperij te veroveren. Als hij „de slag ervan beet heeft” verdient hij daags een schelling, ’t Is het maximum. Maar er zijn er deze winter geweest, die het kloppen zo slecht verstonden, dat ze het nauwelijks tot een paar stuivers daags brachten. Flintenkloppen is dus nog lang geen allemanswerk.
(N.v.h.N. 29-01-1896)
Wanneer in de winter de fabrieken (in de veenkoloniën) stilstaan en ook op andere wijze geen bijverdiensten kunnen gemaakt worden, dan ziet men onze fabrieksarbeiders-grondbezitters in scharen optrekken naar het „flinthok” om daar enige stuivers daags te verdienen. Voor sommigen hunner is het bezit van koeien en varkens soms een hinderpaal, daar de commissie voor werkverschaffing zulke ‘kapitalisten’ niet kan helpen
(N.v.h.N. 20-08-1897)
Vlintenkloppen.
Men schrijft ons uit het Oldambt:
Er wordt wel eens beweerd, dat men het bij de werkverschaffingen, de soepkokerijen en soortgelijke inrichtingen, eigenlijk niet merken kan, dat gedurende een zachte winter, de armoede, de behoefte aan hulp, het geringste is. Voor de grote steden, voor al die plaatsen, waar de grote massa alles en nog wat ter hand heeft genomen, om het nodige te winnen, moge dit gelden, zeker niet in streken, waar de landbouw de enige of de hoofdbezigheid van de arbeidende stand is en waar voor honderden aanstonds het strenge optreden van de wintervorst gebrek aan werk betekent. Het is daarom buiten kijf, dat de huidige winter bij de arbeiders in het algemeen en daarom ook bij de burgerlijke armbesturen, heel gunstig zal blijven aangetekend, tenzij er nog een lelijke staart achteraan mocht komen. Wel zijn tegenwoordig in alle gemeenten de vlintklopperijen weer geopend, maar dit geschiedde toch veel later, dan andere winters in de regel het geval was. Ook zal thans nog de regel zijn, dat de aanvragen om een plaats bij deze werkverschaffing zoo talrijk zijn, dan men vaak al beleefde. Een uitzondering schijnt wel de gemeente Nieuwolda te maken, tenminste als men de toestand daar vergelijkt, bij die in naburige gemeenten. Midwolda b.v. heeft een kleine 5000 Inwoners en de arbeidersstand is er zeer talrijk. Daarentegen heeft eerstgenoemde gemeente maar een goede 2800 zielen en percentsgewijze ook al minder arbeiders. Toch vroegen daar,
toen voor 14 dagen het vintenkloppen een aanvang zou nemen. een 45 tal arbeiders om plaatsing (een 20 tal werd maar toegelaten) en te Midwolda precies om de zelfde tijd maar 28. Thans echter is het aantal kloppers daar tot 43 aangegroeid. Het schijnt dus, dat de vlintklopperij niet overal gelijk beoordeeld wordt, dat er zelfs een zekere animo voor bestaan kan. Zo zou het dan te Nieuwolda zijn. Men verdient er even lief een daghuur bij, dan naar de boer te gaan, ais het verschil maar niet al te groot is. Nu kon doorgaans aldaar een vrij goede daghuur in het „vlinthok” gemaakt worden. Er wordt zelfs verteld dat enkelen die „de slag goed beet hadden” – want een handigheid is het, de hardste keien met een zeker gemak nog, te verbrijzelen – heel goede dagen bij de werkverschaffing hadden. Dat kan nu echter niet meer zo zijn want men heeft beperkende bepalingen gemaakt. Dagelijks mag een arbeider hoogstens 4 H.L mac-adam kloppen. Hij heeft dan de volle daghuur of 4 x 12 centen bereikt. Het weekgeld kan dus nooit hoger dan / 2.88 worden. En zoals boven reeds bleek, worden ook slechts de behoeftigen toegelaten. Minder nog wordt In de gemeente Finsterwolde verdiend. Men geeft er niet 12 maar 10 cent per H.L., terwijl wekelijks 25 H.L. mogen geklopt worden.
Het volle weekgeld, dus nooit meer dan f 2,50 en het is zeker, dat lang niet allen dit cijfer kunnen bereiken. En in Midwolda gaat bet nog slechter. Wel geeft men er ook 12 cent per H.L, maar dagelijks mag hoogstens 3 H.L. door de arbeider geklopt worden. Het weekgeld klimt dus niet boven de f. 2,16. Dat is al heel weinig, hoe goedkoop het brood ook zijn mag. We spreken daar juist van, omdat in menig arbeidersgezin dagelijks een brood van 4 K.G. nodig is, waarvoor tegenwoordig van 24 tot 26 cent moet worden betaald.
Toch is deze toestand niet zo slecht, als men licht geneigd zou zijn, uit het hier meegedeelde al te leiden. Helemaal zonder centen kan het arbeidersgezin natuurlijk niet, maar men weet het doorgaans heel zuinig om te trekken, als het maar niet aan voldoende voorraad winterprovisie ontbreekt. „Roegvour, zoo drukt men het hier plat uit, hebben we wel.
Onze ‘eterij’ verbouwen we zelf! Gelukkig wie dat beweren kan. Maar er zijn ook treurige uitzonderingen. Niet allen denken aan de tijd, waarvoor Matthias Claudius zo waarschuwde, de tijd dat de velden naakt worden, de kans op verdienste tot nul gereduceerd kan worden.
(De Telegraaf 02-02-1998)
Na laatstgenoemden datum (als de boeren geen werk meer hebben) breekt er echter een zeer slechte tijd aan voor de kleiarbeider. Dan kan het gebeuren, dat hij gedurende lange weken niets verdient. Tegenwoordig hebben vele gemeentebesturen zich hier „flinthokken” aangeschaft. Dit zijn houten keten, verdeeld door schotten in een aantal houten hokjes. In ieder zo’n hokje zit nu een arbeider de gehele dag flinten te kloppen. Een zwaar en ongezond werk. Door de arbeiders worden dan ook de „flinthokken” meestal „moordkuilen” genoemd. En daar deze hokken als werkverschaffing dienst doen, is de verdienste van het „kloppen” zeer gering. In vele gemeenten mag de werkman er niet meer in verdienen dan 30 a 40 cent per dag.
(Het Volk, 11-05-1901)
Men schrijft ons uit het Oldambt.
In onze gemeenten mag de keienklopperij mag nog altijd de werkverschaffing heten en wel te verstaan, van gemeentewege. ‘Klopkeien’, zo heet het voor dekking van de wegen bestemde materiaal, worden aangekocht of rechtstreeks door het gemeentebestuur of door het burgerlijk armbestuur. Zij zijn echter eerst voor het gebruik geschikt, als ze door zeer wichtige hamers, gezwaaid, in wintertijd, door onze anders werkloze arbeiders, tot mac-adam zijn verbrijzeld. Het materiaal, door de Drentse keien opgeleverd, raakt echter meer en meer uit de mode. Hard te verantwoorden hebben de wegen het in deze landbouwhoek. Dus .gaat men vrij algemeen al met quenast en basaltslag kloppen.
Het laatste wordt op ook op de terreinen van de werkverschaffingen gefabriceerd. Voor dit doel koopt met vierkante stukken basalt aan. Het werk der .’flintklopperij’ is daardoor alweer niet menswaardiger geworden. En productiever ook al niet. Machines doen zulk. werk veel beter. Men moest het daaraan maar gerust overlaten. Gelukkig schijnt, de laatste jaren, de behoefte aan werkverschaffing van gemeentewege steeds geringer te worden. Mogen we liet voor een gelukkig teken des tijds houden?
Vroeger jaren was het herhaaldelijk lang voor nieuwjaar, de stormloop om werk bij het armbestuur c. s., al groot. Thans, half Januari al haast, werd nog maar heel weinig aangeklopt. Algemeen bijna is het nog rustig op de bovengenoemde terreinen. Te Midwolda – deze gemeente heeft de dichtste arbeidersbevolking – is het kloppen echter begonnen. Er zijn echter nog maar zes bij. Er zijn daar anders een 40-tal flinthokken. en daar buiten is ook nog plaats-, als het aantal werklozen eens heel groot is.
(De Telegraaf 14-01-1903)
MIDWOLDA, 19 Maart 1909. Gisteren en heden hebben een 20-tal arbeiders uit Oostwold en Meerland, die werkzaam waren bij de keienklopperij alhier, de moker erbij neergelegd en men verwacht, dat morgen nog verscheidene arbeiders dat voorbeeld zullen volgen. Sommigen hebben het kloppen opgegeven, omdat zij volgens de nieuwe regeling geen behoorlijk dagloon konden maken; anderen omdat zij -wegens de ingetreden dooi reeds ander werk vonden.
Blijft de dooi aanhouden, zonder dat we regen krijgen, dan beginnen de landbouwers hier as. maandag te zaaien en zullen de „vlinthokken” wel spoedig weer verlaten staan.
(N.v.h.N. 21-03-1909)
APPINGEDAM, 16 Febr.1922
In de gisteravond gehouden voltallige raadsvergadering , gaf de nadere regeling van de werkverschaffing aanleiding tot een uitvoerige gedachtewisseling, terwijl in verband met dit punt de openbare zitting voor ruim een uur lang overging in besloten vergadering.
Van de Minister van Arbeid was namelijk schrijven ontvangen, waarin werd medegedeeld, dat door de gemeente in dc keienklopperij en bij het schoonmaken van de sloten geen hoger loon dan 30 cent per uur mag worden betaald, daar anders de subsidie van het Rijk voor de werkverschaffing wordt ingetrokken, die inmiddels reeds van 40 op 35 pct. is gebracht.
…..
Bij de rondvraag werd nog geïnformeerd over enkele zaken in verband met werkverschaffing en o.a. aangedrongen om de werklozen niet langer in de Vlinthokken te laten, daar er tot heden toch bijna nog niets anders was verricht dan de in het vorige jaar reeds geklopte macadam wat kleiner te slaan, welk werk reeds weer enige duizenden gulden had gekost terwijl het kloppen van keien al meer kosten brengt boven het betaalde weekloon Naar ander werk moest worden omgezien, b.v. bomen kappen, straten schoonmaken, enz. Daarna sluiting der vergadering, die in ’t begin door een aantal werklozen werd bijgewoond. ,w.o. ook een vrouw.
(N.v.h.N. 18-02-1922)
Onterende werkverschaffing. Het N.V.V. verzet zich.
Zowel „vlinthok” als „braadhok” zijn zo uit de tijd, dat zij niet meer gebruikt mogen worden.
Amsterdam, — Vrijdag. Toen, nu een veertig, vijfenveertig jaar geleden de arbeidersbeweging nog zeer gering van omvang en uiteraard gespeend was van elke vloed op het maatschappelijk leven, werd in tijden van depressie en malaise hier en daar ook aan werkverschaffing gedaan. De armbesturen hadden ergens bulten de plaats wat houten hokken neergezet. Ze waren aan de voorkant open en, daar ze uitsluitend in de winter in gebruik waren, dus geen aangename werkplaatsen. Toch waren ze regelmatig gedurende de wintermaanden in gebruik voor… werkverschaffingsdoeleinden. Want in die dagen wist de heersende klasse geen andere werkverschaffing uit te denken, dan — keienkloppen. In de gunstigste gevallen geschiedde dat in z.g. „vlinthokken”. Soms ontbraken deze zelfs en werd het kloppen van keien in de open lucht verricht. De keislag, door dit stukslaan van keien verkregen, werd op de wegen gebruikt. Hoewel er in die tijd ook reeds machines waren geconstrueerd, die veel beter keislag fabriceerden, bleef het „vlinthok” lange jaren de enige toevlucht voor werklozen. De arbeidersbeweging heeft goeddeels aan dit mensonterende werk een einde gemaakt. In de gemeenteraden drongen ook arbeiders binnen en dezen zorgden. dat dit middel van werkverschaffing meer en meer vervangen werd door grond- of ontginningswerk. Trouwens, de wegen, waarop keislag werd gebruikt, zijn zeer in aantal geslonken. Toch is het „keienkloppen’ bij wijze van werkverschaffing nog niet helemaal verdwenen. Dezer dagen werd in onze pers bericht, dat in de gemeente Westzaan deze voorhistorische werkverschaffingswijze nog wordt toegepast. Het gemeentebestuur van Westzaan laat zijn werklozen dit werk nog verrichten, waartegen de moderne arbeidersbeweging bij het N.V.V. ernstig verzet aantekent. Dit werk is niet meer van deze tijd. Er zijn voldoende machines om deze arbeid van de mens over te nemen en het is dus allerminst noodzakelijk het aan werklozen op te dragen, die op meer productieve wijze aan de arbeid gezet kunnen worden. Een andere werkverschaffingsmethode werd vooral in de provincie Friesland toegepast. Vroeger, in de boven geschetste tijd, was het in die provincies, maar ook in Groningen en elders gewoonte, dat naast het „vlinthok” het „braakhok” als werkverschaffing werd gebruikt. In dat „braakhok” werd vlas met de hand „gebraakt”, d.i., eigenlijk gebroken en dus voor verdere bewerking geschikt gemaakt. Dat „braken” ging met een formidabele stofontwikkeling gepaard en voor honderden, wellicht duizenden arbeiders is in die braakhokken de grondslag gelegd voor een nageslacht, dat aan de t.b.c. te gronde ging. Ook deze werkverschaffingswijze heeft zo goed als afgedaan. Doch bij het N.V.V. komen in de laatste weken berichten binnen, waaruit blijkt, dat men, nu de crisis zo lang duurt, er hier en daar op uit is, dit verkeerde systeem weer in toepassing te brengen. Het bestuur van het Vakverbond waarschuwt daar ernstig tegen en het doet een beroep op alle modern georganiseerden te zorgen, dat aan deze werkverschaffingsmethoden geen uitbreiding wordt gegeven.
In het geweer tegen „vlint-” zowel als tegen „braakhok”.
(Het Volk 17-12-1932)

Door Bertus Liewes.