De Gelderse Roos (Viburnum opulus) lijkt eigenlijk niet zoveel op wat wij een roos noemen. De bloemen zijn niet rood en de stengel heeft geen enkele doorn. De plant doet nog eerder denken aan een Hortensia met zijn grote bloemschermen. Mooi zijn de witte bloemen, rode bessen en herfsttinten van het blad. Het is dan ook geen roos maar een tot drie meter hoge heester. Echt Gelders is hij ook niet. De oude graven van Gelre (oude naam van Gelderland) hadden een blad in hun wapen waarvan men dacht dat het van de (op dat moment nog zonder Nederlandse naam) Gelderse Roos zou zijn, later bleek het om het blad van de mispel te gaan. De naam was al aan de plant gegeven en is sindsdien niet meer aangepast. Bovendien is de plant ook ruim vertegenwoordigd buiten de provinciegrenzen van Gelderland. De plant behoort tot het geslacht Viburnum net als de Wollige Sneeuwbal of Viburnum lantana (de enige twee soorten van nature van het geslacht Viburnum).

Giftig, maar wel met een beetje vorst?
De bladeren en de bast van de Gelderse Roos zijn giftig en kunnen pas gegeten worden na fermentatie. De rode vruchten zijn eetbaar maar wel erg bitter. In bessen, bladeren en schors zitten voor de mens giftige, deels onbekende stoffen. Kinderen krijgen maag- en darmontstekingen. Na het koken van de bessen kun je er gelei, jam of siroop van maken, lijkt op smaak van cranberries. Deze gelei heft juist krampen op.
Vrijwel alle vogels laten ze links liggen met uitzondering van lijsters en de pestvogel. Deze prachtige vogel vliegt, zodra de vorst over de bessen is getrokken, er graag een stukje voor om. Het is namelijk de vorst die ervoor zorgt dat de bessen zoeter worden. De bessen blijven (doordat veel vogels ze niet eten) lang aan de struik hangen, soms wel tot in december. Op dat moment zijn er maar weinig tot geen andere vruchten te vinden in de natuur. Zouden de prehistorische mensen afgekeken hebben bij de pestvogels en de bessen na de vorst hebben gegeten?
De takken zijn taai en buigzaam, dus geschikt voor vlechtwerk. In de prehistorie maakte de jagers van de takken pijlschachten. Ötzi had pijlschachten van de wollige sneeuwbal, broer van de Gelderse roos. De keuze voor deze takken is te verklaren: recht en sterk. In het artikel Van Twisten en Twijnen legt Yvonne Ording uit dat van de bast van de Viburnum mogelijk draad is geïdentificeerd uit de nieuwe steentijd.

De wollige sneeuwbal, ook een Viburnum?
Net als de Gelderse roos zijn de bessen licht giftig en het gebruik van de plant in de prehistorie is gelijk met dat van de Gelderse Roos: misschien als draad en zeker als pijlschacht! Ook Ötzi levert hier weer bewijs: hij bezat pijlen van Viburnumhout!