De mariadistel heeft zijn naam te danken aan de witte vlekken op het blad. Deze vlekken zouden volgens de legende zijn veroorzaakt door de moedermelk van Maria. Van oorsprong hoort deze plant in het Mediterrane gebied, maar inmiddels is deze plant in de natuur in Nederland verwilderd. Ook is de plant in siertuinen geliefd en in China, Zuid-Amerika en Hongarije wordt de plant verbouwd als akkerbouwgewas. De plant wordt maximaal 150 cm hoog en heeft zijn naam distel te danken aan de bladranden met geelachtige stekels. De plant bloeit van juli tot augustus met roze tot paarse bloemen. De vrucht is een glanzende zwarte kleine noot. De plant wordt ook in Nederland verbouwd en is verder te vinden op kalkhoudende voedselrijke grond langs de wegen.
Gebruik tot heden
De bladeren zijn te eten net als spinazie, de bloemhoofden als artisjokken en de jonge scheuten als asperges. Als medicijn zijn de zaden al eeuwen bekend en uit de vruchtwand van de noot kunnen grondstoffen van medicijnen worden gewonnen: silymarine voor kwalen lever en galblaas, silibinine bij vergiftiging bepaalde paddestoele. Ook zoude mariadistel helpen bij leveronderhoud en verlagen van cholesterol.

Door Jacqueline Speelman en Nadine Lemmers