Dit verhaal kan vertelt worden bij het grootste hunebed van Nederland: D27 in Borger.
Het is al 5.400 jaar geleden dat de geschiedenis, die ik u nu ga vertellen, zich afspeelde. In die tijd, ongeveer 3.400 v.Chr. dus, woonden er een paar families in een kleine nederzetting vlak over onze grens met wat nu Duitsland is. Misschien weet u wel dat we dan dus praten over de steentijd, de nieuwe steentijd, wel te verstaan, maar toch de steentijd. Alles wat de mensen uit die tijd aan werktuigen of gereedschap nodig hadden was van steen of been!
De hoofdman van de nederzetting, Allemanus, had een vrouw en vier kinderen. Deze Allemanus was behalve de hoofdman, ook de medicijnman en tevens degene die bij alle bijzondere gebeurtenissen aanwezig was.

Nu werden de mensen in die tijd gemiddeld zo’n 35 jaar en dus werd er op jonge leeftijd een gezin gesticht. Daarom riep Allemanus op een goede dag zijn oudste zoon, Boris, bij zich. Deze begroette zijn vader beleefd door neuzen te wrijven en na het begroetingsritueel vroeg Boris wat hij voor zijn vader kon doen. Hij was net zeventien jaar geworden en daarom vertelde Allemanus hem dat het tijd werd om een vrouw te zoeken en een eigen nederzetting te beginnen. Toen vroeg Allemanus zijn vrouw om hun zoon Boris reisvaardig te maken. “Waar moet ik dan naartoe, vader?”, vroeg Boris een beetje bedeesd. “Je moet de zon achterna, zoon, daar is nog zoveel ruimte. Ik heb het gehoord van de handelsreizigers en die kunnen het weten.”
Na een paar dagen was Boris zover. Hij had zich warm aangekleed, want het was hartje winter. Behalve leren beenpijpen, lendendoek, tuniek en mantel van geitenhuid droeg hij hierover heen een cape van gras tegen regen en wind. Op zijn hoofd droeg hij een warme bontmuts en aan zijn voeten schoenen van geitenhuid met de haren aan de binnenkant. Zo kon Boris er dus wel tegen.
Hij nam mee: naalden van been, een doosje van berkenbast met daarin tondel van de tondelzwam en een rugzak met voedsel en water. Aan een riem om zijn middel droeg hij gereedschap van messen tot een dolk, maar ook een prachtige bijl. Ook had hij een buidel aan zijn riem een prachtige ketting van barnstenen kralen voor zijn toekomstige vrouw. En uiteraard droeg hij om zijn schouder pijlen in een koker en een boog van taxushout.

Boris wreef zijn neus met de neuzen van zijn vader, moeder, broer en zusjes en ging op pad. Hij riep dat ze via de handelsreizigers wel weer van hem zouden horen! En daar ging hij dan, bepakt en bezakt de zon achterna.
Nadat Boris de hele dag gelopen had, was hij ontzettend moe. Af en toe had hij wel wat gerust en wat gegeten, maar nu het begon te schemeren kon hij echt niet meer. Hij hoopte maar dat hij een goede plek voor de nacht kon vinden. Buiten ergens gaan liggen slapen was echt te gevaarlijk: er liepen ’s nachts wolven, beren en lynxen rond en Boris zag ze liever aankomen dan dat hij er in zijn slaap door werd overvallen.
Gelukkig zag hij in verte een rookpluim. Nog een half uurtje, schatte hij, en dan zou hij daar vragen of hij een nachtje mocht blijven. Doodmoe kwam Boris aan. Hij stopte toen hij een oude man zag zitten die een bijl aan het slijpen was op een slijpsteen. Boris vertelde de man wie hij was en vroeg of hij die nacht kon blijven. Gelukkig werd het goed gevonden en Boris hoefde niet eens zijn eigen voedsel aan te spreken. Hij mocht met de oude man mee naar huis, waar een vrouw al met het eten bezig was. Hij kreeg een soort platkoek, wat erwten en een stuk schapenvlees en nadat ze nog een tijdje gepraat hadden, rolde Boris zijn matje uit en ging slapen. De volgende twee dagen ging het ongeveer net zo. Boris liep tot het schemerig werd en stopte dan bij een nederzetting. De mensen waren erg vriendelijk. Hij kon altijd blijven eten en slapen en kreeg zelfs wat eten en drinken voor onderweg mee. Op de ochtend van de vierde dag zwaaide Boris de vriendelijke gastheer en gastvrouw na en begaf zich vol goede moed weer op weg. Hij was altijd blij als hij weer bij een nederzetting kwam, want dan kon hij even kennismaken en eten of drinken. Na weer een flink aantal uren te hebben gelopen, was Boris zo moe dat hij zijn rugzak afdeed en tegen een boom ging zitten om even uit te rusten. Hij viel al snel in slaap. Na een tijdje schrok hij vreselijk wild wakker, want hij voelde iets warms in zijn nek. Toen hij zich omdraaide, zag hij dat het een grote hond was die hem likte. Toen Boris een beetje was bijgekomen van de schrik aaide hij de hond en keek om zich heen of er iemand bij de hond hoorde.
Hij hoorde geritsel in de struiken en daar kwam het mooiste meisje aan dat hij in zijn leven had gezien. Ze was een jaar of vijftien, schatte hij, en zij had schitterend lang kastanjebruin haar. Toen zij dichterbij kwam, zag Boris dat ze groene ogen had. Zoiets had Boris in zijn eigen dorp nog nooit gezien. Hij groette het mooie meisje vriendelijk, stelde zich aan haar voor en vroeg waar ze vandaan kwam. Lachend vertelde het meisje dat ze Gerda heette en dat ze gezien had hoe de hond Boris had begroet. “Dus zul je wel goed volk zijn”, besloot ze. Boris beaamde dat en zei dat hij de zon achterna ging om een bruid en een nieuw dorp te beginnen, omdat het dorp bij zijn ouders vol genoeg was. “Loop mij maar achterna”, zei Gerda, “want bij ons is nog plaats genoeg.” En zo liep Boris op de vierde dag dankbaar achter Gerda aan. Hij zag al gauw de bekende rookpluim weer kringelen en begreep dat zij er bijna waren. In het dorp aangekomen bracht Gerda Boris regelrecht bij haar vader, die de hoofdman van het dorp was. Nadat Boris de man beleefd had gegroet en verteld had wat hij kwam doen, kreeg hij een plaats om te slapen toegewezen. Eerst mocht hij met het gezin eten. Onder het eten voelde Boris zich zo verliefd op Gerda worden dat hij zijn ogen niet van haar af kon houden.
De volgende morgen zocht Boris Gerda meteen op. Ze zat een koe te melken. “Kan ik je even spreken Gerda”, zei Boris. “Ik moet dit eerst afmaken en dan moet ik nog wat graan malen. Als ik daar mee klaar ben, ga ik potten van klei maken en daar kun je dan wel bij gaan zitten”, antwoordde Gerda. Een uurtje later was het zover. Gerda zat voor het huis vlakbij het vuur ringen van klei te maken. Ze drukte de ringen op elkaar en streek vervolgens de klei glad, zodat er een potje ontstond. Daarna pakte ze een takje en maakte met de punt versieringen in de natte klei. Toen begon ze aan het volgende potje. Het kwam Boris bekend voor. Zijn moeder en zussen deden het net zo. Het enige verschil was dat zijn familie andere versieringen en motieven gebruikte. Als de potjes droog waren, zou Gerda witte beenderpasta in de versieringen smeren en dan moesten de potjes bakken.
Boris kon zich niet langer inhouden en zei tegen Gerda: “Ik heb wat voor je, alsjeblieft!”. En hij gaf haar de barnstenen ketting. Gerda’s mond viel open. Zo’n mooi sieraad had ze nog niet gezien en ze pakte het aarzelend aan. “Wil jij mijn vrouw worden?”, vroeg Boris haar. “Dat is goed, maar dat moet je aan mijn vader vragen”, antwoordde ze. Die middag zocht Boris de hoofdman op en vroeg of hij met Gerda mocht trouwen.

Gerda’s vader zei dat Boris dan eerst drie opdrachten moest voltooien en daarna zou hij met Gerda kunnen trouwen. De opdrachten waren:
- Het afhelpen van de buikpijn van Gerda’s moeder;
- Alle omheiningen repareren zodat de wilde zwijnen de akkers niet meer konden vernielen;
- Een nieuw soort familiegraf maken in plaats van een gewone kuil.
Boris schrok: de eerste twee opdrachten waren niet zo moeilijk, maar de derde was een probleem! Hoe moest hij dat oplossen? Hij dacht: “Ik begin vast aan de eerste opdracht en dan denk ik ondertussen aan de derde.”
Boris kon nu geen geneeskrachtige kruiden zoeken, want het was winter. Sommige bomen hadden ook geneeskrachtige werking. Van zijn moeder wist hij dat het kauwen op de wilgenbast hielp bij alle pijnen dus ook de buikpijn. Op dit moment had de moeder van Gerda geen pijn, maar hij kon alvast op zoek naar wilgen. De wilgentenen moest hij ook gebruiken voor het maken van de omheiningen. Hij begon vast met de tweede opdracht: het repareren van de omheiningen.
Voordat hij de wilgen ging zoeken aan de randen van de beek sleep hij zijn vuurstenen bijl vlijmscherp op een slijpsteen. Met een scherpe bijl ging hij naar de beek. Hij kapte een flink aantal niet te dikke bomen. Nadat hij alle zijtakken eraf had gehaald, bond hij de stammen vast aan een stuk touw en sleepte de stammen naar de omheining. Alle slechte palen verving hij door nieuwe. Toen alle slechte palen vervangen waren, ging hij wilgentenen zoeken. Hij vroeg de andere mannen en de oudste jongen of zij hem wilden helpen. Toen hij een hele stapel wilgentenen had, vlocht hij ze een voor een in de omheining. Zo werd de omheining behoorlijk dicht en stevig en konden de herten en zwijnen niet meer bij de akkers komen.
Terwijl hij nog aan het tenen vlechten was, hoorde Boris hard roepen. Het was Gerda’s vader. Hij kwam zeggen dat zijn vrouw weer vreselijke buikpijn had. Meteen ging Boris mee en nam wat jonge scheuten van de wilg mee. Hij ging naar Gerda’s moeder die lag te krimpen van de pijn. Hij pakte met een beker uit de pot met water in het vuur wat kokend water en deed er de wilgentakjes in. “Neem hier maar een beetje van, pas op het is heet.”, zei Boris. Dat deed Gerda’s moeder en na een minuut of tien begon ze te lachen en vertelde iedereen die het maar horen wilde dat Boris tovenaar was.
Inmiddels had Gerda’s vader de omheining ook gecontroleerd en was erg tevreden. Vooral over het vlechtwerk. Dat was veel dichter en steviger dan zoals hij het zelf altijd had gedaan. Boris kreeg te horen dat hij voor de eerste twee opdrachten geslaagd was. “Maar”, zei Gerda’s vader, “wat je nu nog moet doen, is pas echt moeilijk.”
Boris had onder het repareren van de omheining erg goed nagedacht over het maken van een groepsgraf. Hij wist niet waarom Gerda’s vader dat zo graag wilde, maar dat kon hem ook weinig schelen. Als hij deze klus ook nog zou klaren, kon hij met Gerda trouwen en daar ging het hem om!
Hij vertelde aan iedereen die het maar horen wilde dat hij hulp nodig had, heel veel hulp. Boris kon wel 100 mannen gebruiken, want hij had een plan bedacht.
In de buitenrand van het dorpje lagen ontzettend grote stenen her en der verspreid. Sommige zaten nog half in de grond. Boris had zulke stenen wel eens vaker gezien. In zijn eigen dorp had hij het er wel eens met Allemanus over gehad, maar zijn vader wist ook niet waar die stenen voor dienden en waarom ze daar lagen.
Met de mannen die Boris al geholpen hadden met de omheining begon Boris vast de stenen naar een plek te verslepen. Dat was niet makkelijk, integendeel! Maar het was nog steeds winter en de grond was bevroren. Daarom gleden de stenen wel mee als je ze een keer in beweging had. Boris en zijn helpers deden touwen om de stenen die vrij lagen en wrikten net zo lang tot zo’n steen op een slede van boomstammen lag. De boomstammen had Boris overgehouden van het maken van de omheining. Steeds schoof de steen wat verder wat verder naar de plaats van bestemming. Ze duwden met boomstammen en trokken aan het touw. Ze legden steeds de achterste boomstam weer vooraan en op die manier verschoven de stenen heel langzaam naar de verzamelplaats. Stenen die in de bevroren grond vastzaten, wrikte Boris met een boomstam uit de grond. Hij werkte verschrikkelijk hard en zijn helpers ook. Af en toe rusten ze even uit en aan het einde van de eerste dag hadden ze nog maar een paar stenen verzameld. Dit ging zo wekenlang door. Boris schatte dat hij voor het graf wel 30 hele grote stenen nodig zou hebben. Verder nog veel meer middelgrote stenen en dan nog een enorme hoeveelheid kleinere stenen en keitjes. Elke dag kwamen er uit de naburige dorpen mannen bij. Ze hadden het van de handelaars gehoord en als zij thuis een poosje gemist konden worden, kwamen ze Boris helpen. Uiteindelijk werkten de mannen drie maanden lang aan het groepsgraf. In totaal waren er wel 100 mannen voor aan het werk geweest. Ze hadden eerst op aanwijzing van Boris een heuvel gebouwd en hierop kwamen de dekstenen. De gladde kant moest naar binnen komen. Vervolgens werden de draagstenen onder de dekstenen geplaatst en ook bij deze stenen moest de gladde kant naar binnen komen, zodat een kamer ontstond.
Tussen de grote stenen werden nu kleinere stenen geplaatst, zodat de wanden helemaal goed dicht zaten. Alles werd dus goed opgevuld. Toen ze alle stenen en stopstenen hadden geplaatst, kwam er een nieuw probleem. Nadat alle stenen waren geplaatst, liet Boris de mannen zien hoe ze nu tussen de draagstenen en dekstenen de zandheuvel weer moesten leegscheppen. Nu zagen de mannen met hun eigen ogen wat Boris al die tijd al wist: er ontstond een langwerpige ruimte: een grafkamer. Het zand dat uit de grafkamer kwam, werd er weer bovenop aangebracht en er kwam een grote steen voor de ingang. Van het graf waren alleen de stenen van de ingang zichtbaar waren. Binnenin de grafkamer werd een keienvloer aangelegd. Nu was de grafkamer af. Aan de voet van de heuvel werden rondom middelgrote stenen geplaatst. Boris bekeek de grafheuvel nog een keer heel goed van binnen en van buiten. Hij liet na drie maanden hard werken zijn aanstaande schoonvader halen. Gerda’s vader en moeder kwamen samen kijken naar het wonder dat Boris met zijn helpers had verricht.
Toen zei Gerda’s vader: “Je hebt het geweldig gedaan, Boris. Je mag met onze dochter trouwen. Ik zal de sjamaan morgen laten komen en dan maken we hier een groot feest! Je hebt het verdiend en de gasten zijn er ook al. Behalve de mannen die geholpen hadden bij het bouwen van het groepsgraf hadden Boris en Gerda nog meer gasten. Alle mensen uit het dorp waar Boris vandaan kwam, waren er ook. Daar had Gerda’s vader voor gezorgd. Alleen de oude mensen waren achtergebleven om op het dorp te passen, maar Boris zijn ouders, broer, zussen en vrienden waren er. Het werd een prachtige dag, die trouwdag. Het was inmiddels al mei geworden. Het zonnetje scheen en Gerda’s moeder had net een kopje thee van wilgentenen gehad. Ze lachte en kon zonder pijn haar dochter helpen om zich mooi te maken. Gerda kreeg prachtige bloemenslingers in haar mooie kastanjebruine haar en Boris had zich ook prachtig aangekleed. Samen liepen ze naar het groepsgraf, want Gerda’s vader had bepaald dat bij de heuvel ook vrolijke plechtigheden zouden plaatsvinden.
Toen zei Boris: “Ik heb nog een mededeling te doen. Gerda en ik zullen in dit dorp blijven wonen en ik wil dit dorp een naam geven. Het zal naar ons heten: een beetje van mij en een beetje van Gerda. Dit dorp heet voortaan BORGER.