Boekweit (Fagopyrum esculentum) wordt nog verbouwd in Europa, namelijk in Polen en Frankrijk en behoort tot de duizendknoopfamilie. De naam “Fagopyrum” betekent beuktarwe, namelijk fagus = beuk en puros = tarwe. De naam is te verklaren doordat de vruchten van de boekweit de vorm hebben van kleinere beukennootjes (6 mm). Voor de Nederlandse naam boekweit geldt hetzelfde “boek” betekent beuk en “weit” betekent tarwe. Ook in het Oertijdpark is boekweit te vinden.
![Boekweit met bloemen, onrijpe en rijpe vruchten By JanB46 [CC BY-SA 3.0 (https://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0)], from Wikimedia Commons](https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/3/31/Rijpend_Boekweit_in_Salland_2013.jpg/1200px-Rijpend_Boekweit_in_Salland_2013.jpg)
De plant
De eenjarige plant bloeit in een jong stadium (kan al na 42 dagen) en duurt 25-30 dagen. De bloemen bevatten veel nectar en zijn wit tot roze van kleur. De rijpe vruchten zijn er voordat de bloei is afgelopen. Op arme gronden wordt boekweit 50 cm hoog. Het zaad is eetbaar en rijk aan meel en eiwit. De samenstelling lijkt op die van de klaver. Zo’n 45.000 zaden vormen samen het gewicht van een kilo.
Verbouwen
Boekweit groeit het best op armere grond, denk aan de zandgronden en de dalgronden van het hoogveen. Boekweit wordt op rijkere grond wel een meter hoog, krijgt veel blad en minder zaden en gaat snel platliggen. Op boekweitakkers moet dan ook geen mest worden aangebracht. De plant heeft een voorkeur voor grond waar planten veel stikstof hebben achtergelaten. Op zware en natte gronden is de boekweit ongeschikt, maar kan de plant als groenbemester worden ingezet. Bij de verbouw op veengrond werd de bovenste laag, nadat deze gedroogd was in het voorjaar, verbrand zodat de voedingsstoffen vrijkwamen: “boekweitbranden”. Bij een noordoostenwind klaagde men in het westen over de rook. Om boekweit te verbouwen moet de bouwvoor tot diep zijn losgemaakt, vaak werden de akkers twee keer geploegd: eind februari/begin maart diep en dan bij of voor het zaaien nogmaals ondiep. Verlies van opbrengst kan ook door de vraat van vogels, maar ziektes kent het gewas niet.

Vanaf juli tot september kan de boekweit worden geoogst. Niet alle zaden zijn rijp als boekweit wordt geoogst (deel van de stengel en bladeren zijn nog groen). Van de prehistorie tot nu heeft de boekweit de eigenschap van gespreide rijping behouden in tegenstelling tot de gedomesticeerde granen. Het oogsten kan met zeis, sikkel of zicht, maar de plant kan ook als geheel worden getrokken. Door het gevaar van zaaduitval bij droog weer was de oogst bij vochtig weer verstandig (avond, nacht of ochtend). In dat kader moet de boekweitmaan worden gezet. Na de oogst was het tijd voor drogen op het land: los, bossen of schoven. Dorsen gebeurt ook op het land met dorsstok of vlegel op het dorstkleed op een vlak onder, maar ook wel in de winter in de schuur. Om het onrijpe zaad los te krijgen kan het zaad worden belopen door klompen of dikke sokken (boekweitsokken). Om broei te voorkomen moet het boekweit worden omgeschept. Na WO II wordt boekweit gedorst met maaidorser, aflegger en graanmaaier. Elke hectare kon 2 ton boekweit opleveren, maar op zand 1000-1500 en op veen nog minder. Boekweit werd op grutmolen gemalen, eerst van boekweit tot grutten dan van grutten tot meel.
Rond 1850 groeide op 8 procent van de akkers boekweit, maar rond 1950 was het zo goed als verdwenen. De Emmense veengebieden werden in de 19e en begin 20e eeuw gebruikt voor het verbouwen van boekweit, maar rond 1927 eindigde dit. Voor arme boeren (geen geld of vee) was boekweit gemakkelijk te verbouwen, maar boekweit was gevoelig voor vorst en andere weersomstandigheden waardoor het vaak mislukte. De armoede bleef. Nachtvorst kon de hele oogst laten mislukken. Boekweit wordt ook wel “jammerkoren” genoemd. Boekweitproducten waren een belangrijk deel van het voedsel in armere streken, waaronder Drenthe. Vroeger werd op de veengronden de Staphorster bruinzwarte verbouwd en op de zandgronden de Brabantse grijze boekweit. Deze oude rassen produceerden veel nectar. De zaden moeten goed droog bewaard worden, want deze beschimmelen snel.

Gebruik van prehistorie tot nu
De oorsprong van de boekweit ligt in het droge deel van China, waarschijnlijk het deel wat grenst aan Tibet, Mongolië en Mantsjoerije. Rond de jaartelling is het gewas al in Nederland te vinden. In de veertiende eeuw werd boekweit op grote schaal geïntroduceerd in Nederland. In Europa werd boekweit op grote schaal verbouwd, eeuwen lang. De kwetsbaarheid, de bewerkelijkheid en de geringe opbrengst zijn de reden dat het gewas nauwelijks verbouwd wordt op dit moment.
