Hunebedden zeggen meer over het leven dan de dood van de hunebedbouwers

1
1720

Onder de titel “En overigens ben ik van mening dat…” geeft Hein Klompmaker in tien stellingen weer, hoe hij aankijkt tegen Hunebedcentrum, hunebedden, hunebedbouwers en de buitenwereld. De titel is een knipoog naar Cato de Oude, die in de Romeinse Tijd, bij elk onderwerp dat in de Romeinse senaat besproken werd, eindigde met de uitspraak “En overigens ben ik van mening dat Carthago verwoest moet worden”. Zo oorlogszuchtig is Hein niet, maar uitgesproken is hij zeker. Elke maand bespreekt hij een zelfgekozen stelling en nodigt hij iedere lezer, die zich daartoe aangesproken voelt, uit te reageren.

STELLING II

Hunebedden zeggen meer over het leven dan de dood van de hunebedbouwers

Het is waar: onze oudste monumenten zijn graven. Graven, waarin eeuwenlang mensen zijn bijgezet, of in de nabijheid gecremeerd, waarna de crematieresten in de dekheuvel of in het ‘hunebed zelf’ werden bijgezet. Omgaan met de dood geschiedt op culturele gronden door verschillende volkeren op verschillende manieren. Tot op de huidige dag. De dood, als enige zekerheid van het menselijk leven, is daarmee universeel. Van alle tijden, van alle mensen, van alle culturen. Het is echter een onjuist uitgangspunt om de hunebedden als een dodencultuur te beschouwen en het daarmee af te doen. Juist de inspanningen van de levende hunebedbouwers zijn van een groter belang te achten dan dode hunebedbouwers.

We weten heel veel niet over het leven van onze hunebedbouwers, maar wat we inmiddels wel weten is veel meer dan de wijze waarop ze hun doden bijzetten. Het bouwen van een hunebed is alleen al het werk van de levenden en we hebben wel zoveel inzicht in de klus, dat voldoende voedsel, voldoende mens- en dierkracht en voldoende samenwerking en overleg nodig zijn om het werk tot een goed einde te brengen. Dat geeft al een eerste indruk van de samenleving van de Trechterbekercultuur, van de boeren van het eerste uur in Noord-Nederland, dat ver boven het maken van een graf uitsteekt.

Waarom aandacht besteden aan wat een open deur zou behoren te zijn. Iedereen weet dat toch wel? Nou, dat kan zo zijn. We weten het wel, maar we doen met die wetenschap onvoldoende.

Onlangs was ik op een brainstormbijeenkomst over vormen van samenwerking in het Nederlands-Duitse grensgebied georganiseerd door Kunst & Cultuur Drenthe. Hoewel steeds opnieuw duidelijk werd gemaakt dat op alle levensthema’s die bedacht werden: oorlog, feesten, reizen, rituelen e.d. ook de hunebedbouwers hun bijdrage hebben geleverd, bleef de organisatie maar denken, dat hunebedden verbonden zijn met dood en daarmee basta! Ik ontmoette veel glazige blikken, als ik probeerde de hunebedbouwers als mensen van vlees en bloed te portretteren. De toehoorders leken te denken, dat de hunebedbouwers de graven na hun dood hadden gebouwd. Ze hadden geen beeld bij de verscheidenheid en de levenslust in de prehistorische periode van de Trechterbekercultuur. Ik werd door het onbegrip plotseling geconfronteerd met het inzicht, dat veel mensen kennelijk menen dat hunebedden uitsluitend met de dood geassocieerd kunnen worden en daar gaat niet zoveel toeristische belangstelling naar uit. Sterker nog: het schrikt af! Het graf is imposant, dat wel en je wilt er wel eens één zien, maar een toeristische trekker zien velen er kennelijk niet in. Laat staan de blik op een imposante architectuur van een prehistorische volk, dat wist te leven en te vieren! Men trekt met dood en verdriet de moderne toerist niet. Nu lijkt me ook die stelling discutabel; we kennen immers ook de ramptoerist, die zich vergaapt aan andermans ellende. Waar het mij echter om gaat, is het beeld van de hunebedbouwers verder te nuanceren en te verrijken voor de doorsnee Nederlander en Drent. In marketingtermen is er veel meer te doen met ‘levende’ hunebedbouwers dan uitsluitend met hun grafcultuur. Als we het willen hebben over het leven van de hunebedbouwers, dan hebben we het niet alleen over dagelijks werk als bewerken van de grond, slepen met megalieten, pottenbakken en vuurtje stoken, maar ook over cultureel mentale aspecten: wat dachten ze, hoe handelden ze daarnaar, welke moraal hielden ze er op na, hoe zagen de rituelen van het dodenbestel eruit, hoe gingen ze om met planten en dieren.. en, vooral, met elkaar.

Het is de laatste jaren vooral door de ontdekking van nederzetting en graven bij Dalfsen en door onderzoek naar aanleiding van opgravingen nabij het Duitse Albersdorf door de Universiteit van Kiel, alsmede aan Zweeds strontiumonderzoek te danken dat we meer weten over het alledaagse leven van hunebedbouwers dan tot voor kort. Als ik het goed zie, is de archeologische wetenschap tot steeds meer reconstructie, of, zo u wil, hypothetische constructie van de verleden werkelijkheid in staat en wordt het in het algemeen meer aangedurfd om daartoe over te gaan. Van Dalfsen moeten we nog te horen krijgen, wat de resultaten van een Trechterbekersamenleving zonder hunebed ons leren, maar vanuit het Duitse onderzoek is al veel meer bekend en daarvan zet ik even een paar zaken op een rijtje.
Laten we eens nader inzoomen op die drie dingen die nodig zijn om zo’n graf überhaupt te kunnen bouwen: voldoende voedsel, voldoende mens- en dierkracht en voldoende samenwerking en overleg.

Voldoende voeding

Wil je een hunebed kunnen bouwen, dan heb je veel mensen nodig en die mensen moeten te eten hebben. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat hunebedden gebouwd worden in de prehistorische periode, dat mensen zich op een vaste plaats settelden en dat ze aan akkerbouw en veeteelt deden, zodat er genoeg voedsel kon worden geproduceerd. In het archeologische jargon wordt gesproken over Neolithisering of Neolithische revolutie in dit verband.

Het gaat daarbij om een proces van eeuwen en eeuwen, waarin vanuit het Midden Oosten het principe van akkerbouw en veeteelt verder verspreid werd over Europa. Het begint omstreeks 12000 v. Chr. en als we het over onze hunebedbouwers hebben, zitten we millennia verder in de tijd (3450-2950 v. Chr.) De neolithisering was wellicht revolutionair in zijn veranderingen van levenswijze onder invloed van klimaatverandering en milieuverandering, maar zeker geen ‘snelle omwenteling’. Zeker niet als we ook de cultureel-mentale veranderingen in de beschouwing betrekken. De domesticatie van planten en dieren moest er voor zorgen, dat we meer zekerheid van voldoende voedsel kon worden verkregen. Toen dit lukte ontstond er bevolkingstoename en in sommige gebieden bevolkingsdruk, die in een soort cyclus steeds grotere voedselproductie nodig maakte.

De ontwikkeling van de landbouw had verdergaande economische, technische en mentale veranderingen tot gevolg. Een vaste woonplaats leidde tot een seizoensgedreven ritme in het dagelijks leven en tot een steeds verdergaande arbeidsspecialisatie (gespecialiseerd handwerk voor aardewerk en vuurstenen bijlen; handel e.d.). Niet altijd ging dat zonder slag of stoot. Het is niet te bont om te veronderstellen dat de vuurstenen bijlen ook voor strijd en conflict werden ingezet.

Werken als een boer – zelfs al werd er nog bij gejaagd en vruchten geplukt – vergt veel werk. Veel meer dan het interval-bestaan van jagers-verzamelaars moest er constant gewerkt worden. Dat werk leverde steeds meer bestaanszekerheid/voedselgarantie op. Dus het loonde. Het is dan ook niet onaannemelijk dat het arbeidsethos sterk veranderde en dat het mantra ‘hard werken loont’ ingang vond. Daarmee hebben we al meteen een belangrijk cultureel-mentaal aspect te pakken.

Een archeologisch probleem wordt nog gevormd door het ontbreken van voldoende nederzettingssporen van de TRB-cultuur. In Nederland zijn ze afwezig m.u.v. Dalfsen en ook in Duitsland zijn er weinig overblijfselen. Daar gaan ze er van uit dat de dorpen op droogliggende hoogten nabij water moeten hebben gelegen. Iets soortgelijks kunnen we ook over de ligging van de hunebedden zeggen, maar wat de afstand tot het dorp is geweest blijft eveneens nog duister. In Denemarken gaan ze er vanuit dat het hunebed vanuit het dorp zichtbaar zal zijn geweest. Vast staat wel dat de bouw van hunebedden – als een gevolg, van de vaste woonplaats en landbouw – een nieuwe levenswijze heeft betekent. In de beleving van de hunebedbouwers werd in het hiernakomende het leven voortgezet en was een hunebed bestemd voor wat de Duitsers ‘’ganze Siedlungsgemeinschaften’’ noemen, dus voor de doden van het hele dorp.

Voldoende mens- en dierkracht

Voldoende voeding was belangrijk om in de prehistorie te overleven. Door de landbouwontwikkeling is dat zeker bevorderd, al moeten we er wel rekening mee houden, dat het ook mis ging. Misoogsten zullen zeker slachtoffers hebben geëist. Voldoende voedsel, maar ook voedselzekerheid zijn van belang en niet in de laatste plaats: goede voeding. De neolithisering ging gepaard met meer koolhydraten, meer dierlijke vetten en een natuurlijke ontwikkeling van enzymen, die het drinken van melk op volwassen leeftijd mogelijk maakte. Volgens Herman Clerinx nam met de komst van de landbouw de lactose-intolerantie af. In sommige streken bleef deze weliswaar hoog (40%), maar in ons land was deze intolerantie amper 10%. (Paleis voor de doden, p.35). Deze natuurlijke ontwikkeling wordt ook wel ‘de witte revolutie’ genoemd. Het bereiden van kaas en yoghurt als nieuwe melkproducten betekende ook dat deze producten langer houdbaar waren en zo kunnen we stellen dat melk het risico verminderde op hongersnood en kindersterfte. Meer in het algemeen kunnen we stellen dat het nieuwe menu de vruchtbaarheid van vrouwen bevorderde en zo mede de bevolkingsgroei verklaart. Maar het was niet alleen hosanna. De nieuwe agrarische leefwijze (rund, varken, schaap, geit en hond waren gedomesticeerd) leverde ook nieuwe ziekten op als TBC, botklachten, griep e.d. Allemaal het gevolg van slechte hygiënische omstandigheden.

Niettemin is de domesticatie van dieren en planten en de bevolkingsgroei in het neolithicum een reservoir te noemen voor de krachten die nodig zijn voor het bouwen van een hunebed of meer algemeen het rechtopzetten van megalieten of het stapelen ervan. Zo zijn er in een periode van enkele duizenden jaren overal megalithische bouwwerken opgericht. De schattingen gaan in de richting van een half miljoen en overal verspreid over Europa en andere delen van de wereld, treffen we ze aan.

Voldoende samenwerking en overleg

Een hunebed bouw je niet in een dag en ook niet in je eentje. Akkerbouw is eveneens een nogal tijdsintensieve arbeid, die bovendien planning vergt en die je evenmin alleen pleegt te doen. In de landbouwsamenleving, die in het Neolithicum vorm kreeg, hangen vaste woonplaats, bouw van hunebedden, domesticatie van dieren en planten, het zoeken naar mogelijkheden om voedselhoeveelheid, voedselzekerheid en een goed voedseldieet te bereiken sterk samen met wat zonder overdrijven een nieuwe leefwijze kan worden genoemd. Natuurlijk staat niet bij voorbaat vast dat de oude leefwijze slechter was, dan deze nieuwe ontwikkeling. Tegenover een grotere opbrengst per hectare stond een veel grotere arbeidsinspanning. De werkdag van een boer in die tijd zal gauw een uur of 15 hebben geduurd, terwijl de jager het met iets meer dan twee uur afkon. Kennelijk was die nieuwe ontwikkeling in de ogen van de prehistorische mens wel beter, want de pure jagers-verzamelaars verdwenen bijna helemaal van het toneel.

Aan akkerbouw doen, dieren houden, een min of meer permanent huis bouwen en daarin samen wonen, een architectonisch huzarenstukje leveren door hunebedden te bouwen, al die dingen tezamen hadden een verregaande invloed op het dagelijks leven. Het ritme van de landbouwseizoen, zaaien, wieden en oogsten; opslaan van voedsel en de houdbaarheid verlengen; anders omgaan met je gedomesticeerde dieren, dan de wilde dieren in het omringende bos (wolven, oerossen, beren), alles vergde planning, samenwerking en overleg en een ijzersterk arbeidsethos Het zal zeker niet altijd goed gegaan zijn, maar dat het uiteindelijk succesvol was, daarvan zijn de hunebedden het voornaamste teken.

Zelfs het hunebed moeten we niet uitsluitend zien als een graf. De meeste archeologen gaan er van uit dat het megalithisch monumentale graf ook diende als ‘territoriummarker’ voor de gemeenschap die ze bouwde. Als een soort waarschuwing voor buitenstaanders en vreemdelingen: dit is ons gebied, hier liggen onze voorouders. Grondbezit ver voor het kadaster en plek met betekenis in de vooroudercultuur. Allemaal voor de levenden. De laatste rustplaats voor de doden is dus geenszins de enige betekenis, die we aan hunebedden moeten verbinden.

Conclusies

Verbeelden we in musea en in het veld vooral de hunebedden als een cultuur van mensen die leefden in de prehistorie in plaats van als een collectieve begraafplaats, dan doen we twee dingen goed:
1. We doen onze voorouders recht en leren onze kinderen via de canon wat de werkelijke betekenis is geweest van de Trechterbekercultuur.
2. We maken hunebedden voor de vluchtige toerist een stuk interessanter dan een grafmonument, waarop naar hartenlust geklommen kan worden

Voedsel, omgang met dieren, huisvlijt, bouwkunde, rituelen, arbeidsethos, religie, conflict, bevolkingsgroei, voor- en nadelen van de landbouw, landschapsontwikkeling, het is een kleine greep uit onderwerpen die het waard zijn om nadrukkelijk aan de hunebedden te koppelen en die de ontdekkingsreiziger, die moderne toerist wil zijn, zal verbazen en interesseren.

1 REACTIE

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.