Er zijn veel materialen waar je touw mee kunt maken, die men in de prehistorie ook gebruikt heeft. De vezels uit de bast van de wilg is hier bijvoorbeeld uitermate geschikt voor. Wanneer je de wilg van zijn bast ontdoet gaat de boom hieraan dood, dus ik heb een oude wilg gebruikt die tijdens een storm een paar flinke takken is verloren.

De bast van de dikke stam met de geribbelde buitenste schors heeft een wat andere manier van oogsten dan de bast van de jonge gladde takken. Bij de stam is het zaak om eerst de buitenste harde schors weg te hakken.

De binnenste bast kun je er daarna af pellen. Het mooiste is het om dit in grote brede stroken te doen, maar zoals je ziet wil dat niet altijd lukken. Dat is niet erg, want uiteindelijk gaat het om de lengte.


Bij de jonge gladde takken haal je eerst de bast er vanaf. Nadien kun je het buitenste harde laagje er vrij eenvoudig af pellen.
Van de stroken binnenbast die we nu hebben, willen we dat de vezels wat zacht worden, om het makkelijker te kunnen verwerken. Hiervoor koken we het kort in een basische oplossing. Dit krijg je door een handje hout-as in water op te lossen. Een kwartiertje koken is genoeg. Langer kan ook, dan worden de vezels wel zachter, maar verliezen ze ook wat sterkte. Tijdens het werken worden de vezels vanzelf soepeler, dus ik kook het maar een kwartiertje.

De stroken schors hebben nu hun karakteristieke mooie dieprode kleur. Als je het op laat drogen, kun je het heel lang bewaren. Wanneer je ermee aan de slag wilt, hoef je alleen maar het even te laten weken in water om het weer soepel te krijgen en dan kun je de vezels makkelijk uit elkaar plukken om touw van te gaan twijnen, netten mee te knopen, of wat voor toepassing je nog meer voor ogen hebt.
Koken wilgenbast

Tekst en foto’s Frank Wiersema