Tot het geslacht paardenkastanje (Aesculus) behoren ruim 20 soorten waarvan we er in Nederland twee soorten kennen namelijk: de witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) en in mindere mate de rode paardenkastanje (Aesculus ×carnea). De rode paardenkastanje is een kruising tussen de witte en de roodbloeiende Aesculus pavia. De witte kan 25 meter hoog worden en bloeit met witte bloemen. De rode kan wel 20 meter hoog worden. Insecten worden aangetrokken tot de bloemen met veel honing. Van oorsprong is de kastanje te vinden in het zuidoosten van Europa, maar vanaf 1600 is de kastanje door zijn prachtige bloemen ook te vinden op landgoederen en in parken.

De naam Aesculus zou wijzen op de eetbaarheid van de boom, maar voor mensen is de vrucht giftig en te bitter. Geiten, varkens, herten en evertzwijnen eten de vrucht wel en in Oost-Europa wordt het gebruikt als veevoer. De vruchten werden vroeger aan paarden gegeven om deze te genezen van de hoest, hier komt de naam vandaan. Vroeger haalde men bitterstoffen uit de zaden voor medicijnen. Met deze bitterstoffen kan ook leer worden gelooid. Uit de olie werd tijdens de WOII zeep en stijfsel gehaald, maar dit stopte door het te dure proces. De vruchten bevatten saponinen en kunnen in poedervorm of afkooksel worden gebruikt als shampoo of waspoeder. Het hout is zacht en wit, maar trekt en scheurt. Het hout kan gebruikt worden voor hekwerk en snijwerk, maar is ongeschikt als timmerhout. Het hout wordt gebruikt voor kisten en meubels. Met de vruchten knutselen en spelen kinderen. Wie heeft er niet ooit zelf mee gespeeld?

Bronnen
Wikipedia