De oude Ekelenberg of ‘Den Ekel’ zoals hij genoemd wordt, heeft veel meegemaakt in de tijd van honderden jaren. Er kwamen mensen om hem heen wonen, die visten in het riviertje de Reest en in de
plassen. Die mensen waren straatarm. Alleen met heel veel moeite wisten ze zich in leven te houden. Als ze gestorven waren, werden ze verbrand. Dan trok de rook over de berg en was de gloed van het vuur heel ver weg nog te zien. Als het vuur gedoofd was, werd de as bij elkaar geveegd, in een pot gedaan en bij de andere potten in de grond van de oude Ekel gezet.

Zo ging het eeuw na eeuw tot er een nare ziekte uitbrak. Er bleven niet veel mensen over en bijna allemaal vertrokken ze. Ze bang waren voor de plaag die over hen gekomen was. Een paar mensen bleven waaronder de waarzegster, een wijze, oude vrouw. Ze leefde nog heel lang. Vaak zat ze ’s avonds, als ze niet kon slapen, op de hoogste plek van den Ekel. Daar keek ze uit over het lagergelegen land, vaak uren lang. Als het licht van de maan door de boomtakken speelde leek het net of ze zat te spinnen.
Dan zeiden de mensen in de buurt : “Zie je daar ’t Spinvrouwtje op den Ekel? Zij denkt aan wat voorbij is en ziet wat er nog allemaal zal gebeuren. Ze is een wijze vrouw…”
Altijd als de mensen in nood waren kwamen ze bij haar om hulp vragen. Nooit gingen ze ongetroost weer terug. Tot ook haar tijd was gekomen en zij geroepen werd naar een ver land, een land waar geen dood is, geen gebrek, geen ziekte en geen ongeluk. Het moest een heel mooi land zijn !
Maar al was zij toch echt gestorven, de mensen wilden het niet geloven. Ze vertelden elkaar dat ze er toch nog was, daar op die vertrouwde plek op de Ekelenberg. Dat ze er als vanouds steeds weer naar toe ging en zat te spinnen als de maan zo vreemd door de opkomende nevel scheen. Maar niet iedereen kon haar zien, alleen de mensen die haar hulp nodig hadden.
Veel, veel later woonden Roelof Harms en zijn vrouw Albertien in Zuidwolde. Ze waren de enigen in de buurt die geen kinderen hadden en vooral Albertien had het daar heel moeilijk mee. Zij wachtten en
verlangden en verlangden en wachtten…
En als er dan weer een jaar voorbij was en de nieuwjaarsvisites begonnen, huilde Albertien hartverscheurend omdat ze wist wat weer te horen zou krijgen:’ Dit jaar weer geen kindje, hè Albertien’.
“Ik houd het niet vol! Ik ga niet meer mee. Ik kan die praatjes niet meer aanhoren!” snikte Albertien.
“Wat zullen de mensen zeggen ?” vroeg haar man. “Juist dan komen er praatjes en heb je er later nog meer verdriet van.” Er werd door hen allebei niet meer over gepraat maar het ging precies zoals Albertien
gedacht had. Ach, ze het kon het allemaal niet meer verdragen en haar gezicht werd steeds smaller en kleurlozer. De buren zeiden tegen elkaar: “Wat zou Albertien toch hebben? Ze ziet er zo slecht uit. Daarom kan ze natuurlijk ook geen kinderen krijgen.”
Tante Annechien durfde er wel met Albertien over te praten. “Het gaat niet goed met jou, Albertien. Wat is er toch? Zit het tussen jou en Roelof niet goed of is er iets anders? Vertel je problemen maar aan mij als je daar behoefte aan hebt.” Albertien kon het goed vinden met haar tante en ze gooide al haar zorg en verdriet eruit. Ze huilde zo dat haar tante er zich geen raad mee wist. Toen Albertien wat rustiger werd begon tante Annechien te vertellen van wat zij als kind van haar oma had gehoord. Die wist met zekerheid dat het Spinvrouwtje nog altijd op den Ekel kwam. Lang geleden had er een vrouw geleefd die
hetzelfde probleem had als Albertien. Ze was naar het spinvrouwtje gegaan en had later nog drie kinderen gekregen.
“Als de kruipnevel over ’t land hing, moest ze op blote voeten van den Ekel naar het riviertje de Reest lopen, daar in het maanlicht haar voeten wassen en dat drie dagen volhouden.”
Albertien had niets gezegd toen haar tante dat allemaal vertelde, ze luisterde. Maar toen het zomer was geworden kroop ze drie dagen achter elkaar ’s avonds, als haar man lag te slapen, stilletjes uit bed. En deed precies wat ze van haar tante had gehoord. Ze smeekte: “Laat het toch alsjeblieft helpen! Waarom alle andere vrouwen wel kinderenen en ik alleen niet ?”
Toen ze terug naar huis ging, dacht ze het Spinvrouwtje te zien, op haar plek bovenop de Ekelenberg. En het was net of het vrouwtje haar toeknikte. Albertien ging rustig weer naar bed.
Wat de oorzaak was wist niemand maar Albertien werd erg ziek.
“Kou gevat,” zei tante Annechien. “Kou, midden in de zomer nog wel,” zeiden de buren. Maar al kwakkelde ze eerst nog wel wat, Albertien werd beter en fleurde helemaal op.
En dat de wonderen de wereld nog niet uit waren, begrepen de buren toen er in mei bij Roelof en Albertien een zoon werd geboren. Ze zeiden: “Wie had dat nou durven denken”. Maar tante Annechien
zei niets en lachte maar wat voor zich uit. Zij wist er alles van en als er nog eens gelachen werd om het
Spinvrouwtje zei ze: “Er is zoveel tussen hemel en aarde waar we niets van begrijpen. Als je er maar in gelooft, dan komt het meestal goed.”