
Het valt niet altijd mee om beleefd te blijven tegen bezoekers. Zeker niet wanneer ouders zelf onze taak op zich nemen naar hun kinderen toe, en dingen zeggen als: “Kijk Olivier, die meneer draagt geen schoenen, die hadden ze toen nog niet!” Inwendig geef ik ze een flinke veeg uit de pan, in de trant van “Kijk nou eens om je heen; denk je nou werkelijk dat mensen huizen konden bouwen, de kleren konden maken die je ons ziet dragen, maar dat mensen te dom zouden zijn om een schoen uit te vinden? Hoe denk je dat we de ijstijd zouden zijn doorgekomen?!” Maar in plaats daarvan tel ik tot 10 en begin ik maar een gesprek over hoe mensen al veel langer geleden behendig waren met leer en naald en draad. Daar zijn immers een hoop leuke wetenswaardigheidjes over te vertellen.
De oudsche schoen die ooit is teruggevonden is ‘slechts’ 5.500 jaar oud, uit een grot in Armenië. Dat maakt deze vondst net iets ouder dan prehistorische superster Ötzi. Echter laten de bekende grotschilderingen van Altamira in Spanje al afbeeldingen zien van 13.000 – 15.000 jaar oud van jagers met schoenen aan hun voeten – vermoedelijk van huiden en vachten. Maar de alleroudste directe aanwijzingen voor het dragen van schoenen zijn van 40.000 jaar geleden. Schoenen zorgen ervoor dat je de voeten net iets anders gebruikt dan wanneer je op blote voeten loopt. Dit is terug te zien in hoe de botten gegroeid en gesleten zijn. De oudste vondst waarbij dit is te zien, is uit de Tianyuan grot in de buurt van Peking.

Afbeelding bron: Pinhasi R, Gasparian B, Areshian G, Zardaryan D, Smith A, Bar-Oz G, et al. (2010) First Direct Evidence of Chalcolithic Footwear from the Near Eastern Highlands. PLoS ONE 5(6)
Een aanwijzing voor hoe lang geleden mensen zijn begonnen met het dragen
van kleding, komt uit een onverwachte hoek. Tussen grofweg 50.000 en 100.000
jaar geleden zijn mensen van het Afrikaanse continent gemigreerd naar
noordelijkere streken. Omdat ze koudere streken gingen bewonen, valt het te
verwachten dat men zich met kleding warm hield. Voor wanneer dit gebeurde
hebben wetenschappers van het Max Planck instituut in Leipzig aanwijzingen
gevonden in het DNA van luizen. Voordat mensen kleding droegen, was het
hoofdhaar de enige plek voor luizen om zich op te houden. Toen mensen zich
eenmaal gingen kleden, migreerde de luizen naar de rest van het lichaam, waar
ze zich konden nestelen tussen de haren van de vacht van de kleding. Het DNA
onderzoek van Mark Stoneking en zijn collega’s heeft gevonden dat deze luizen
zich afsplitste ca. 70.000 jaar geleden.
Dit is aardig in lijn met vondsten die wijzen op naaien en het bewerken van
leer. De oudste naald bijvoorbeeld is gevonden in een grot in Zuid-Afrika en is
61.000 jaar oud. Aan de slijtagesporen te zien moet deze naald gebruikt zijn om
door zachte materialen heen te halen, zoals dierenhuid. Eenzelfde analyse op
gebruikssporen kan men loslaten op vuursteen. Zo kan men zien of vuursteen
schrapers gebruikt zijn om huiden schoon te schrapen. De allereerste
aanwijzingen voor het bewerken van huiden zijn zelfs van 400.000 jaar geleden,
voordat de moderne mens bestond.
Wat we de moeder van Olivier ook kunnen vertellen, is dat mensen met kleding niet alleen maar zichzelf beschermde tegen de elementen. Dat mensen er een beetje leuk uit willen zien, is van alle tijden. Het meest spectaculaire voorbeeld daarvan is wel de vondst in Sungir in Rusland. Hier zijn 34.000 jaar oude graven gevonden, dus ferm in de laatste ijstijd. De indrukwekkendste hiervan zijn het graf van een volwassen man en dat van twee adolescente mannen. De twee jongens zijn begraven in elkaars verlengde met de hoofden tegen elkaar. De grafgiften maakt deze vondst zo bijzonder. Meer dan 13.000 ivoren kralen zijn gevonden. Naar schatting kost het 10.000 manuren om dit de produceren. Het is het meest waarschijnlijk dat deze op de kleding zijn genaaid. In de ijstijd was het dus niet alleen een kwestie van overleven, maar mensen hadden de vaardigheid en de tijd om hun kleding ook nog eens prachtig te versieren. Daarmee hebben we het beeld van Oliviers moeder, dat mensen in de steentijd nog niet kundig genoeg waren om schoenen uit te vinden, definitief ontkracht.
In de ijstijd waren de moderne mens waarschijnlijk beter in het maken van kleding dan de aan ons verwante Neanderthalers – en ze zagen er waarschijnlijk nog beter uit ook. Dit is de conclusie van Collard en collega’s. Het bestuderen van kleding van zo lang geleden is nagenoeg onmogelijk, omdat het aan vondstenmateriaal ontbreekt. Echter gaat hun theorie uit van het feit dat kleding ergens van gemaakt moet zijn en de materialen die men toen voorhanden had, waren dierenhuiden. Door de vondsten van de kampen van ijstijdmensen en die van Neanderthalers te vergelijken, komen zij op opmerkelijke conclusies. Vachten van rendieren zijn de belangrijkste kandidaat voor het maken van kleding die je in een ijstijd warm houdt. Dit gebruiken hedendaagse jagerverzamelaars in koude streken immers nog steeds. Echter zullen rendieren ook op het menu gestaan hebben, dus is het maar de vraag of je aan de hand van vondsten van rendierresten onderzoekt wat de grondstoffen zijn van kleding, of van het voedsel. Vermoedelijk beiden. Echter zijn er bij kampen ook dierlijke resten gevonden van dieren die niet zozeer voor consumptie bejaagd werden, zoals fretten en otters, maar waar juist wel prachtig bont vanaf komt om je warm te houden. Kleding afgewerkt met bont houdt de warmte veel beter binnen. In Neanderthaler kampen zien we beduidend minder resten van dit type dier dan bij de moderne mens, wat suggereert dat Neanderthalers veel minder dikwijls hun kleding mooi afwerkten met een stukje warm bont.

Fotomontage door K. Gavrilov/Trinkaus en Buzhilova/Antiquity