Hoe komt Willempje aan die gulden?
Op weg naar school komt Wander zijn vrienden tegen. Hij rent met Hendrik en Willem voor Willempje uit. Zo hebben ze nog tijd om te spelen op het plein, voordat de schoolbel gaat. Willempje vindt het wel fijn om eventjes alleen te lopen. Het is al druk op straat. De jongen van de bakkerij fietst voorbij met een grote mand vol broden die hij moet rondbrengen. Wat ruikt dat verse brood lekker! In de verte klinkt het ratelende geluid van een kar met poeptonnetjes. Een groot paard trekt de kar voort. Willempje knijpt gauw haar neus dicht. Ze rent de kar voorbij om de stank niet zo lang te hoeven ruiken.
Opeens hoort ze: “Dag Willempje”. Het is Geurt met zijn hondenkar. Willempje zegt zachtjes: “Goedemorgen”. Geurt is twaalf jaar en komt voor schooltijd ook vaak bij het Armenhuis aan de deur om melk te verkopen. Hij heeft een kar met daarop twee melkbussen. De kar wordt voortgetrokken door een magere hond. Willempje loopt verder over de keien. Daar hoort ze een brommend geluid. Hé, een auto. Die zie je niet zo vaak. Wie zou het zijn? Het is de auto van de dokter. Willempje kent hem wel. Het is de baas van Geesien. Geesien woont ook in het Armenwerkenhuis. Ze is al 16 en werkt als dienstmeisje in de statige dokterswoning. Willempje durft niet naar de dokter te zwaaien. Daar is hij veel te deftig voor.
Opeens ziet Willempje iets glinsteren in het gras onder de bomen. Wat is dat? Ze bukt zich om het op te rapen. Het is een glimmende, zilveren gulden. Ze heeft een gulden gevonden! Snel doet ze haar hand weer dicht, ze kijkt om zich heen. Heeft niemand het gezien? Ze wordt er zenuwachtig van.
“Ik heb een gulden, een hele gulden, ik heb een gulden, een hele gulden,” zingt het door haar hoofd. Stuivers, dubbeltjes, centen en halve centen, die heeft ze vaak genoeg in haar hand, als ze voor de armenmoeder boodschappen moet doen. Maar een hele gulden! En niemand weet dat zij hem heeft!
“Ha!,” denkt ze “wat kan ik allemaal voor een gulden kopen? Er is zoveel dat ik wel zou willen hebben. Of moet je een gevonden gulden naar de veldwachter brengen?…” In de verte hoort ze de schoolbel. Snel wikkelt ze de gulden in haar zakdoek en ze stopt hem diep in de zak van haar schort. Met haar hand op de zak gedrukt rent ze naar school.
Ze is bijna te laat, alle andere kinderen zijn al in het lokaal. Het is een groot kabaal, met bijna 40 kinderen die door elkaar praten en lachen. Dan wordt het opeens muisstil. Alle kinderen gaan netjes rechtop staan naast hun schoolbank. Meester Halma staat in de deuropening. “Goedemorgen jongens en meisjes.” Alle kinderen antwoorden in koor: “Goedemorgen meester Halma,” en gaan netjes in hun schoolbank zitten. Ze beginnen met rekenen.
Willempje pakt haar houten schooltas en schuift het deksel eraf. Ze pakt haar lei en griffel eruit en schrijft de sommen van het bord over. Het is doodstil in de klas. Je kunt alleen nog maar het gekras van de griffels horen.
Willempje kan haar gedachten maar moeilijk bij de les houden. Ze denkt aan de scheur in de broek van Wander en aan het strenge gezicht van de armenmoeder. Moet ze de gulden niet aan de armenmoeder geven? Die heeft het geld hard nodig. Maar als ze de gulden bewaart tot na de zomer, als de kermis weer komt, dan zou ze wel tien keer in de draaimolen kunnen! En net zoveel kaneelstokken en kandijbrokken kopen als ze lust! Misschien kan ze een prentenboek kopen, of een ganzenbordspel, dat is leuk voor iedereen …
In de pauze geeft Wander haar zijn hoepel. Willempje kijkt hem verbaasd aan. Ze was alweer vergeten dat ze de scheur in Wanders broek zou naaien. Ze denkt alleen maar aan de gulden in de zak van haar schort. Zal ze aan Wander vertellen wat voor schat ze heeft gevonden? Maar nee, ze wil eerst zelf besluiten waaraan ze het geld gaat uitgeven. Ze pakt de hoepel en rent de straat op om met Roelfien, haar vriendin, te hoepelen.
Die middag zijn alle jongens om half vier vrij. De meisjes blijven in het lokaal want juffrouw Helder geeft nog een uur handwerkles. Als ze bezig zijn met het naaien van een knoopsgat stopt Willempje snel een draadje in de zak van haar schort. Dat gaat ze vanmiddag gebruiken om de scheur in Wanders broek te naaien. Ze denkt bij zichzelf: “Wander is al lekker buiten aan het spelen. En ik moet straks ook nog die stomme scheur naaien. En misschien nog wel meer verstelwerk doen voor de armenmoeder. Die jongens hebben het maar wat gemakkelijk!” Maar ze kan toch niet echt heel jaloers zijn op Wander. Want, zegt ze tegen zichzelf: “In mijn zak zit een gulden en in die van Wander zit een scheur!”