(VERDWENEN HUNEBED D 55)
Op 4 juni 1932 kwam er bij de gemeente Hoogeveen een bouwaanvraag binnen van Jan Bork, wonend aan de Stationsstraat te Hoogeveen. Hij vroeg vergunning voor de bouw van den burgerwoning op het perceel sectie 0 2526 aan de Van Echtenstraat te Hoogeveen. Voor f 3700,- verwachtte hij daar door de gebroeders Hup een mooi pand te kunnen laten bouwen. In die dagen werden bouwaanvragen al helemaal uitgewerkt. Voor ons doel is het grondwerk van belang: “Nadat tenminste 50 cm teelaarde van het te bouwen terrein is verwijderd en de fundamenten tot op de vaste zandbodem zijn ontgraven wordt de ophoging binnen de omtrekmuren verricht met zuiver zand tot een hoogte van 0,30 m beneden peil. De fundamenten worden aangelegd op de vaste zandbodem.” Er is in de aanvraag tevens sprake van een kelder. De vergunning werd afgegeven bij besluit van Burgemeester en Wethouders van Hoogeveen van 8 juni 1932[i]Er zou flink worden gespit, zoals gebruikelijk bij een gedegen stenen woning. En dat zorgde voor een verrassing.
We lezen in de Hoogeveensche Courant van zaterdag 11 juni 1932: “Tot nu toe vonden we in Hoogeveen geen overblijfselen van bewoners uit de grijze oudheid. Wel vindt men hier en daar reusachtige granietblokken, zoals de Hoogeveense kei, die, zoals wordt verondersteld, tijdens de ijstijd hier op ijsschotsen uit het hoge noorden zijn heen gedreven en, door het smelten van het ijs, hier een vaste rustplaats hebben gevonden. Men neemt dan ook aan, dat de toestand van de bodem hier geen gelegenheid tot bewonen geboden heeft. Gisteren echter is in het bouwterrein aan de Van Echtenstraat, vroeger in eigendom van de heer B. Eleveld, een bouwwerk van stenen uit voorhistorische tijd ontdekt. De gebroeders Hup waren bezig een huisplaats van de heer J. Bork af te graven en vonden op de plek waar de kelder zal komen een dikke steen, die, zo mogelijk, verwijderd moest worden. Bij het afgraven kwamen meer stenen bloot te liggen en toen donderdagmiddag getracht zou worden de grote steen te verwijderen, bleek het een platte steen te zijn, die gelegd was op een rand van dikkere stenen die zeer netjes waren geordend. Algemeen wordt verondersteld dat dit werk, dat geheel uit Noords graniet bestaat, een hunebed of hunegraf is. De burgemeester werd gewaarschuwd, die zich van de vondst op de hoogte stelde en ook van oordeel was dat de Rijksgeoloog Dr. Van Giffen moest worden op de hoogte gesteld. Ogenblikkelijk stelde de burgemeester zich telefonisch met Dr. Van Giffen in verbinding, die de toezegging deed heden een onderzoek te zullen instellen. De gehele dag was het op die plaats een grote drukte. Van alle zijden kwam het publiek toestromen om een kijkje te nemen. Ook in het verlengde van deze huisplaats werden bij peilingen stenen aangetroffen. Het onderzoek van dr. Van Giffen wordt met belangstelling afgewacht.”
Wanneer werd de vondst precies gedaan? De krant van zaterdag 11 juni 1932 heeft het over ‘gisteren’, en spreekt verderop over ‘donderdagmiddag’, waarop de grote platte deksteen verwijderd werd. Het artikel zal dan ook op vrijdag zijn geschreven en bespreekt een vondst van donderdag 9 juni 1932. Kortom, met een afgegeven vergunning van 8 juni zijn de gebroeders Hup onmiddellijk aan het spitten gegaan. Met het gemelde gevolg. De burgemeester werd ingeschakeld. Enthousiast belde burgemeester Tjalma met dr. Van Giffen. In de edities erna deed de Hoogeveensche Courant nergens verslag van het bezoek van dr. Van Giffen, de grote toenmalige deskundige op het gebied van hunebedden in Drenthe. Ook in de archieven van het Drents Museum en het Biologisch Archeologisch Instituut in Groningen, waarvoor dr. Van Giffen werkzaam was, wordt niets gemeld over een dusdanig bezoek, noch zijn de Hoogeveense stenen opgenomen in een lijst van meldingen of bijzondere vondsten[ii]. Als dr. Van Giffen langs was geweest, was daarover geschreven, want Jan Bork, voor wie de woning werd gebouwd (Van Echtenstraat 88), was redactielid van de krant en zat bovenop het nieuws. Hij was gelet op zijn positie tevens een van de lokale intellectuelen van zijn tijd. Een belezen man, die dat tot uiting bracht in de vele jaren dat hij de Hoogeveensche Courant diende en aanstuurde. In 1947 nam hij de krant over van de familie Pet.
Dr. Van Giffen is dus niet geweest, zo moeten we helaas concluderen.. De reden daarvan lezen we eigenlijk al in het krantenverslagje: “Bij het afgraven kwamen meer stenen bloot te liggen en toen donderdagmiddag getracht zou worden de grote steen te verwijderen, bleek het een platte steen te zijn, die gelegd was op een rand van dikkere stenen die zeer netjes waren geordend.” Het is heel goed voorstelbaar wat er gebeurd is, toen burgemeester Tjalma met Van Giffen belde. Van Giffen vroeg en kreeg verslag van de vondst en de omstandigheden. Hij hoorde het verhaal van de verwijderde stenen, de omwoelde grond er omheen, op zoek naar andere stenen, de toestroom van gravende en zoekende mensen. Wat Van Giffen hoorde was het verhaal van een volledig verwoeste vindplaats, zonder melding van de vondst van werktuigen of aardewerk, waarbij hij langs zou moeten komen om een serie losse stenen te bekijken, waarvan hij als wetenschapper nooit meer het oorspronkelijke verband zou kunnen vaststellen. Eigenlijk zou hij hij niet meer doen dan vaststellen: Ja, dat zijn stenen….. En daarvoor kwam hij niet naar Hoogeveen.

De kleine Jan Hup, staand op de deksteen. Gelet op de dikte van de laag zand opzij kunnen we de conclusie trekken dat de 50 cm diepte die werd aangegeven in de vergunningsaanvraag, als graafdiepte van het grondwerk, voldoende was om de steen te vinden.
Het enige wat rest is het verslag van de geordende stenen en een onduidelijke foto van een kind (Jan Hup) op een dikke steen, met wat mensen op de achtergrond. Dat er in het vondstverslag uit Hoogeveen geen sprake was van botten is volkomen logisch. Deze waren inmiddels volledig opgelost door het zure grondwater. Volgens het Nieuwsblad van het Noorden van 10 juni 1932 ging het om een voormalig perceel weiland. Bij de bouwwerkzaamheden werd ook de basis gelegd voor een woning van A.J.Strijker. Het Nieuwsblad van het Noorden van 6 januari 1933 bracht de vondst te Hoogeveen nog even onder de aandacht, en nu met een interpretative erbij. Er werd een ‘schijnbaar hunebed’ beschreven, gevonden in Oost-Friesland. Het ging om een vondst “die op het eerste gezicht sterk aan een ingestort hunebed deed denken. Machtige granietblokken waren op elkaar gestapeld en wel zo, dat de kant van de ene steen nog over de kant van de volgende heen schoof, geheel als het gewoonlijk ook bij vervallen of verweerde hunebedden het geval is.” Het artikel eindigde met de conclusie “dat men hier te doen heeft met een toevallige groep van steenblokken, zoals in de door het postpliocene landijs gevormde zand- en leemgronden herhaaldelijk worden aangetroffe. Dr. A.E. van Giffen heeft indertijd te Klazienaveen en verleden jaar te Hoogeveen dergelijke vondsten onder het veen blootgelegd.” Laten we het spel wel eerlijk houden. Van Giffen is in Hoogeveen nooit langsgeweest. De foto van de vondst te Hoogeveen maakt duidelijk dat hier geen sprake is van een rij scheef op elkaar liggende stenen, zoals bij de genoemde ‘schijnhunebedden’, maar van een platliggende steen, volgens het verslag liggend op een rand van andere stenen. Dat is wat anders.

Dan nog iets over de gebroeders Hup. Het ging hier om zonen van timmerman/aannemer Jan Hup, met als belangrijkste in deze zoon Roelof Hup (zie foto). Als we zijn portret vergelijken met de foto in de Hoogeveensche Courant, zien we links van de kleine Jan Hup, het zoontje van Roelof, een man in werkkleding staan, die sterk overeenkomt met bijgevoegd portret. Logisch. Als vader hou je je kind in de gaten. Samen met de nazaten van Roelof Hup werd een korte biografie samengesteld:
Roelof Hup werd geboren op 25 februari 1895, achter de kerk, zoals men toen zei. Dat is nu de zuidkant van de Grote Kerkstraat, ten oosten van de Grote Kerk. Zijn vader was timmerman Jan Hup, zijn moeder Albertje Pater. Als zoon van een timmerman kreeg Roelof in de eerste jaren na de lagere school al heel wat van het vak mee. Hoogeveen had echter een Ambachtsschool, waar hij een vakopleiding kon krijgen. Roelof volgde een driejarige opleiding. Voorzitter Hendrik Radijs van de Ambachtsschool hem eind maart 1916 het diploma voor timmerman uitreiken. Een verslag met alle namen van alle gediplomeerden en alle andere leerlingen die een jaar met goed gevolg hadden afgerond, stond in de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 30 maart 1916. De editie van deze krant van 30 januari 1928 maakt duidelijk dat vader en zoon Hup samenwerkten. Jan Hup en Zoon te Hoogeveen schreven als aannemers in op bouwprojecten. Vader en zoon metselden ook het eerste voetstuk onder de Hoogeveense kei, lezen we in de editie van 26 augustus 1925. Roelof trouwde op zijn 29e op 10 december 1927 met de 26 jarige Hendrikje Fictorie. Ze was een dochter van schipper Hendrik Fictorie en Metje Zwiggelaar. Zijn zwager was machinefabrikant Hendrik Fictorie (geb.1898) uit het Haagje.
Roelof Hup was een man met een brede interesse. Hij woonde in de jaren ’30 en ’40 in de Van Echtenstraat. In september 1939 vergaderden de buren uit de Van Echtenstraat in hotel Mulder over de wenselijkheid van een permanente buurtvereniging. Deze zou vooral bij de nationale feestdagen actief moeten zijn. De straat versieren, kinderfeestje organiseren, dit soort dingen. De straat behoorde de voorgaande jaren tot de meest actieve straten van Hoogeveen. Dat moest zo doorgaan. Aldus werd besloten en voorzitter werd Roelof Hup, met naast hem secretaris B.H.Koomans, penningmeester K.Oosterhuis en bestuursleden zonder functie D.J. Beumer, J.Bork, K.Hoving en W.D.Jorna. Aldus lezen we in de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 21 september 1938.
Hij was actief als kunstschilder. Hij signeerde zijn werk met ‘Janko’. Hij mocht ook graag lezen. De huidige bibliotheek van Hoogeveen gaat terug op de ‘Openbare Christelijke Leeszaal en Uitleen Bibliotheek’, ook wel ‘Christelijke Volksbibliotheek’ genoemd. Roelof Hup was één van de bestuursleden. Eén van zijn taken was het beheer over het ‘gifkastje’. Daarin stonden alle boeken die het bestuur afkeurde, omdat ze niet zouden stroken met de Christelijke grondslag van de bibliotheek. Vervolgens werden ze teruggestuurd naar Bouwma’s Boekhuis in Groningen. Eén van de boeken die in dit kastje kwam te staan, was ‘Het leven van Vincent van Gogh’, de Nederlandstalige versie uit 1936 van Irving Stone. Het boek is wereldberoemd geworden, werd verfilmd, maar mocht niet door de Hoogeveners gelezen worden. Mooi dat dit wordt vermeld in de notulen van de bibliotheek, want zo weten we dat Roelof Hup als bestuurslid dit boek gelezen en gespeld moet hebben, om de tekst en de inhoud te kunnen beoordelen. Roelof had kennis van Vincent van Gogh, was zelf actief schilder, al in 1914 werden diens brieven uitgegeven, de regionale pers nam op dat hij in 1883 bij Hartsuiker in Hoogeveen had gewoond (Prov.Overijsselse en Zwolse Courant 3-10-1914), oftewel: Roelof Hup moet al vroeg op de hoogte zijn geweest van Vincents verblijf in Hoogeveen.
Roelof Hup stierf jong. De Hoogeveensche Courant van woensdag 8 oktober 1947 geeft ons een verslag van het drama: “Ernstig ongeluk in de Kerkstraat. Zaterdagvoormiddag kwam de heer Rf. Hup, leider van het woningbureau, na een bespreking met de burgemeester op het Raadhuis, in de Kerkstraat in aanraking met een stilstaande jeep, waardoor hij onder het achterwiel van een tegenliggende vrachtauto geraakte. Zijn hoofd werd verbrijzeld. De dood trad onmiddellijk in. Het slachtoffer werd naar het ziekenhuis vervoerd en ’s avonds thuis gebracht. Er is grote deelneming met het getroffen gezin en familie. De heer Hup was een algemeen gezien persoon, die velen tot hulp is geweest.” Wat voor het hunebed in deze van belang is: de vinders ervan waren prominente Hoogeveners, leden van de intellectuele laag van het toenmalige dorp, goed belezen en breed op de hoogte van diverse culturele zaken. Nee, professor Van Giffen is niet langs geweest om het hunebed als zodanig te identificeren. Maar dat is geen reden om de vinders en de ooggetuigen opzij te zetten als ondeskundige zijlijners, niet in staat om iets van de vondst te zeggen. Bij gebrek aan Van Giffen verdienen ze op het minst het voordeel van de twijfel. Als ze zelf hadden getwijfeld, was de vondst niet zo groot in de Hoogeveensche Courant gekomen. Het hunebed van Hoogeveen verdient het dan ook om opgenomen te worden tussen de reeks verdwenen hunebedden. Bij deze is het hunebed dan ook geregistreerd als D 55, simpelweg omdat de laatst voordien geregistreerde D 54 heet. De ‘D’ staat voor Drenthe.
Het verdwenen Hunebed D 55 is een herinnering aan wat het trechterbekervolk is genoemd. Hier, op de rand van het veen, op een gedeelte dat in hun tijd nog niet door dat veen overdekt was, hebben ze pakweg 5000 jaar geleden geleefd. Wat werd er gevonden op donderdag 9 juni 1932? De krant sprak van een hunebed. Op basis van de grootte van de deksteen op de foto kan ook worden gedacht aan een steenkist, een klein soort hunebed. Steenkisten werden in Noord-Europa gebouwd in de jongere fase van de Trechterbekercultuur, vanaf ongeveer 3500 v.Chr. tot het verdwijnen van de cultuur omstreeks 2500 v.Chr. Met deze cultuur wordt het volk aangeduid dat onder meer de hunebedden en de steenkisten bouwde. De naam is afgeleid van het aardewerk dat ze maakten: bolbuikige trechterbekers. De mensen die deel uitmaakten van deze cultuur leefden op de zandgronden van Friesland en Drenthe. Een vergelijkbare cultuur is te vinden in Noord-Duitsland, Denemarken, Noorwegen en Zweden. Hun gereedschap, voor zover dat terug gevonden is, was gemaakt van steen en hout, zoals gepolijste stenen hamers en hamerbijlen met doorboringen voor bevestiging aan een steel. Er zijn aanwijzingen dat er handel werd gedreven met naburige volken Sleeswijk en Denemarken.
Het waren boeren die eenkoorn, vlas, gerst, erwten, linzen en bonen en emmertarwe verbouwden op de kleine akkers rond hun huis. Voor het zware werk gebruikten ze trekossen. De veestapel bestond uit runderen, schapen, varkens en geiten, die graasden in een afgebakend stuk grond rond om hun woning. Ze leefden in boerderijen en hutten met houten skeletten en lemen muren, overdekt met rieten daken. Hun doden begroeven ze in hunebedden of steenkisten. Een steenkist heeft een rechthoekige structuur van meer of minder platte steenplaten die rechtop zijn geplaatst. De meeste steenkisten zijn ingegraven in de grond, of onder kunstmatige heuvel of steenhopen gebouwd. Steenkisten hebben geen toegang, maar konden, omdat de gebruikte stenen relatief licht waren, vrij makkelijk worden geopend voor hergebruik. De steenkist diende waarschijnlijk niet als graf voor een enkeling, maar had meer de functie van ossuarium, een bewaarplaats voor overgebleven botten nadat een graf geopend werd en het gebeente ritueel werd verzameld[i].
De plaats waar verdwenen hunebed D 55 werd gebouwd lag op een stevige zandondergrond, niet ver van de Grote Kerk. Vandaar ook dat deze Grote Kerk daar in 1652 in zijn eerste vorm werd gebouwd. In 2009 werd verder oostwaarts, bij het Bentinckspark, een pingoruïne ontdekt. Hij ligt nu geheel onder de grond, op 4 meter diepte. Deze pingoruïne heeft een doorsnede van 120 meter. We kunnen ons het hunebed van Hoogeveen voorstellen als een door een heuvel overdekt bouwsel, in een landschap dat door de zandverplaatsingen nog volop in beweging was. Iets oostelijk was een rond meer, 120 meter in doorsnede, de pingoruïne. Vanaf het Oude Diep liep langs het huidige ziekenhuis Bethesda al kronkelend één van de moederstroompjes van het Oude Diep oostelijk en later zuidoostwaarts het veen in, zo laten grondkaarten zien. Deze stroom liep westelijk van het hunebed. Samen met de stevige ondergrond bood het water een prachtige basis voor het wonen van deze oude cultuur. Het trechterbekervolk.
Terug naar de
gemeente Hoogeveen, naar juni 1932. Er was gebeld, er was gepraat, er was een
mooi stuk in de krant verschenen over een hunebed, en dat hunebed was
genadeloos verwijderd. Wat kwam daarvan terug in de gemeentelijke
administratie? In de notulen van de vergaderingen van de Raad en B&W van
Hoogeveen, noch in enige andere doorgenomen dossiers van de gemeente is er ook
maar één spoor van terug te vinden. Hoogeveen ontwikkelde zich verder. De blik
vooruit. Er werd gewerkt aan dempen van kanalen en bestraten, er werd gewerkt
aan industrie, kortom, bijkomende vondsten waren niet van belang. De
inschatting is dat ze ook niet pasten bij de identiteit die de bovenlaag van de
bevolking bezig was op te bouwen. Hunebedbouwers passen niet bij een bloeiende
plaats, die zat te hunkeren naar meer vooruitgang, meer huizen en meer
industrie.
Albert Metselaar
[i]. Bron: Wikipedia. Verder werd een bezoek gebracht aan het hunebedcentrum te Borger, waar volop informatie voor handen is over hunebedden en de cultuur van de bevolking die ze bouwde.
[i]. Archief Gemeente Hoogeveen, bouwvergunningen 1932, doos met de vergunningen 41 t/m 80 van daar jaar, aanvraag nr. 51.
[ii]. Er is in 2006 contact geweest met drs. J.N. Lanting van het BAI en drs. V.T. van Vilsteren van het Drents Museum. Ze hebben vergeefs getracht binnen de eigen organisatie en in het eigen archief iets terug te vinden van het contact tussen dr. Van Giffen en Hoogeveen. Dat hoeft op zich niets te zeggen. Het zou in principe mogelijk zijn dat dr. Van Giffen wel is geweest, maar constateerde dat het niet ging om een hunebed en daarom van mening was dat er niets geregistreerd hoefde te worden. Het zou echter zeer opmerkelijk zijn als hij wel was geweest en Jan Bork zou in al zijn publicaties daar nooit iets van gezegd hebben. Hij zat als redactielid van de Hoogeveensche Courant op de eerste rij. De krant zwijgt. Drs. Jan Lanting gaf aan dat hij alle agenda’s van Van Giffen had doorzocht, en niks had gevonden. Als hij wel was geweest, had dit toch in zijn agenda moeten staan. Hij keek ook de declaraties van Van Giffen door. Noch Van Giffen zelf, noch een van zijn medewerkers heeft een reis naar Hoogeveen ondernomen. Lantings reactie was dan ook: “Ik ben er vrij zeker van, dat van de kant van het Biologisch-Archeologisch Instituut destijds geen actie in Hoogeveen is ondernomen”. Conclusie: Van Giffen is niet langs geweest.