De megalietgraven van de Seine-Oise-Marne (SOM)-cultuur zijn zogenaamde allées couvertes, (galerijgraven), opgebouwd uit trilithons (een deksteen op twee draagstenen) met een ingang aan de korte kant. Die ingang is vaak een ronde opening, uitgehouwen in een steen, door ons zielengat genoemd, in het Frans Trou d’âme en in het Duits Seelenloch. Of de neolithische mens er zelf ook deze naam aan gaf, is de vraag. Wij interpreteren oertijdverschijnselen op onze eigen manier, maar of de ziel een begrip voor de mens destijds was? De Engelse naam Porthole (patrijspoort) is neutraler, al ontbreekt de maritieme context evenals de afsluiting met glas in een graf. Zielengaten zien we bij de SOM-dolmens van Wéris, in België, maar ook bij menig Frans SOM-‘hunebed’.

Het zielengat komt ook voor bij dolmens in Wales, Duitsland (Hessisch-Westfaalse steenkisten), Italië, Zwitserland (in Sion aan de zijkant van het graf), de Balkan en de Kaukasus.
Een kenmerk van het zielengat is vaak, dat het vrij klein is. Zouden onze neolitische voorouders daar een over het algemeen onhandelbaar want verstijfd lijk door hebben kunnen duwen? Die kans is niet zo groot. Uit de inventaris van de SOM-hunebedden blijkt echter, dat kleine botjes van de menselijke skeletten ontbreken. Dat zou er op kunnen wijzen, dat lijken eerst ontvleesd werden in de grond in een normaal graf, of in de buitenlucht aan de wilde dieren overgeleverd werden, en dat daarna pas de restanten door het zielengat in de dolmens gedeponeerd werden. Bij deze handelingen ging er natuurlijk wel eens een botje verloren…
Omdat er heel vaak veel skeletten werden bijgezet (in Frankrijk tot wel honderden), moest het zielengat geopend en weer afgesloten kunnen worden. Bij een aantal zielengaten zien we een duidelijke sponning, dat maakte het mogelijk om een deur, luik, schijf of deksel van hout of steen te plaatsen (de Fransen spreken van ‘bouchon’ = kurk). Hout verdwijnt, maar in 1915 werd in Guiry-en-Vexin, in het Bois du Couturier, in Frankrijk, niet ver van Parijs, een belangrijke ontdekking gedaan. Een SOM-hunebed met een stenen , enigszins ovale afsluiting nog op zijn plaats, 158 kg zwaar! Keurig gebeeldhouwd (met stenen gereedschappen!) past het precies in de sponning.


Knap is ook de uitgehakte halve ring midden op de schijf waardoor een stok gestoken kan worden om de sluitsteen uit zijn sponning te lichten. Omdat diefstal van deze bijzondere bouchon gevreesd werd, ligt hij in het archeologisch museum van Guiry-en-Vexin. In het hunebed werden een 200-tal skeletten gevonden.
Mij zijn slechts een paar andere stenen ‘bouchons’ bekend, in het Engels stone plugs genoemd, maar die liggen een stuk verder weg, nl. in de Kaukasus. Hier resteren nog ca. 3.000 dolmens uit de periode 4.000-2.750 v Chr. Ik zag de sluitstenen op een dia van een spreker op het 6-daagse Megalietencongres in de Vendée, september 2019.

In tegenstelling tot de Franse sluitsteen zie ik geen halve ring als handvat om de sluitstenen uit het zielengat te trekken. De openingen variëren tussen de 25 en 45cm in diameter.
Een handvat tref je weer wel aan bij een heel ander soort megalieten: de uit steen gehouwen ‘vaten’ uit Laos. Die vaten, eveneens voorkomend in Noordoost-India, Myanmar en Indonesië, dienden om overledenen of hun botten in te bewaren. Zij werden met een sluitsteen afgesloten, eveneens vaak met een sponning en soms ook met een handvat erop. Omdat de opening meestal aan de bovenkant of schuin omhoog gericht was, hoefden ze niet ver in het vat te vallen, de zwaartekracht hield ze wel op hun plaats. Ze zijn dus dunner dan de sluitstenen van dolmens. Datering: eerste millennium v Chr. Dat betekent dat er al ijzeren (kou)beitels waren om vaten en sluitstenen bij te werken.



Verband tussen dolmens en steenvaten is er niet direct (qua vorm en ouderdom), maar je ziet wel dat beide megalithische graven op eenzelfde manier afgesloten werden (steen, sponning, handvat).Hetgeen aantoont dat door logisch redeneren dezelfde (praktische) oplossingen gevonden werden.