
Çatalhöyük ligt in het centrum van Turkije, in de omgeving van Konya, en is een van de oudste nederzettingen op aarde. Jericho in Israël is ouder. Çatalhöyük is gesticht rond 7400 v. Chr. en is tot 5200 v. Chr. bewoond geweest. Het werd in 1958 bij toeval door lokale boeren ontdekt. Çatalhöyük ligt op een heuvel in een vruchtbare vlakte op 140 km van de vulkaan Hasan Dag. In de nederzetting van 600 x 350 m hadden gemiddeld 5000 tot 8000 inwoners onderdak en bestond uit in de zon gedroogde bakstenen. Er waren geen straten; de huizen stonden tegen elkaar en waren alleen van bovenaf toegankelijk. In de loop der tijd werden verouderde huizen afgebroken en op de puinlaag opnieuw opgebouwd, Zo ontstond de heuvel van 18 bewoningslagen zoals die tegenwoordig nog in het landschap zichtbaar is.
De site is in 2012 op de Unesco Werelderfgoedlijst geplaatst.
Catal Hüyük is gebouwd volgens een vooropgezet plan. De grotere ruimten waren van binnen wit gepleisterd en bedoeld voor bewoning; de kleinere ruimten waren opslagruimten. Er waren geen gebouwen met een duidelijk openbare functie.

Çatalhöyük is een van de belangrijkste en grootste (13 ha) tot dusver bekende neolithische nederzettingen uit het Nabije Oosten. Het is bij toeval in 1958 door boeren gevonden. Enkele jaren daarna is gestart met onderzoek. Het terrein is van 1961 tot 1965 onderzocht door James Mellaart. Vanaf 1993 is het onderzoek weer opgestart door de Britse archeoloog Ian Hodder van de universiteit van Cambridge. Dat onderzoek gaat door tot vandaag de dag.

Het dorp bestaat uit een onregelmatig conglomeraat van huizen, gebouwd van lemen tichels op een bakstenen fundament. Per vier of vijf huizen vindt men een rechthoekig heiligdom. Straten ontbraken; de huizen waren toegankelijk via dakopeningen met ladders. Ieder woonvertrek had twee, soms in kleuren gepleisterde platforms, waaronder de doden werden bijgezet, waarop men sliep, at en werkte. Op de vloeren lagen rietmatten.
De economie van het dorp was gebaseerd op landbouw en veeteelt (verbouw van o.a. gerst, eenkoorn tarwe, erwten, oliewinning uit eikels, amandelen en noten, het houden van kleinvee, buiten het dorp in kralen gehouden) en handel en industrie (winning en bewerking van obsidiaan, vuursteen, kleurstoffen – o.a. gele en rode oker -, vervaardiging van kralen, hangers, stenen en houten vaatwerk, cultusbeeldjes). Aardewerk treft men eerst in laag 10 en vooral na laag 6 (ca. 5900 v. Chr. aan). De hoge technische vaardigheid van de bewoners blijkt uit fraai bewerkte messen, speerpunten, obsidiaan-spiegels, stenen vaten, kralen van halfedelsteen en gegoten uit koper of lood en fijn geweven textielproducten.
De doden werden begraven in het dorp. Ze zijn gevonden onder de vloeren van de huizen. De doden werden waarschijnlijk eerst in de buitenlucht gelegd waardoor ze ontvleesd werden (door dieren, voornamelijk gieren) en daarna werden de botten in lappen of matten gewikkeld en bijgezet in de huizen of heiligdommen. Gek genoeg zijn soms de schedels verdwenen. Ze worden op andere plekken in het dorp teruggevonden, wellicht vanwege bepaalde rituelen. Sommige schedels werden bepleisterd en met oker beschilderd om ze weer een menselijk gezicht te geven; een gebruik dat karakteristieker is voor neolithische sites in Syrië en het neolithische Jericho dan voor dichterbij gevonden sites. De begravingen – vooral vrouwen en kinderen – bevatten tal van bijgaven, o.a. de bovengenoemde kunstproducten, voorts kettingen, armbanden en zegels van gebakken klei; nooit aardewerk of terracotta-beeldjes.
Veel van de kunstobjecten en andere objecten zijn te vinden in het Anatolisch Museum in Ankara.

Opvallend is het grote aantal beeldjes dat is gevonden bij Çatalhöyük. Mellaart, die de eerste opgravingen verrichtte, stelde dat deze goed gevormde, zorgvuldig gemaakte beeldjes, gehakt uit marmer, blauwe en bruine kalksteen, schist, calciet, basalt of albast dan wel gekneed uit klei vrouwenfiguurtjes waren en de vrouwelijke godheid voorstelden. Hoewel er ook een mannelijke god was, “overtreft het aantal beelden van een godin het aantal van de mannelijke god ruimschoots, en na Laag IV komt die bovendien kennelijk niet meer voor.” Deze met zorg gemaakte beeldjes zijn vooral gevonden in plaatsen die Mellaart als schrijnen beschouwde. Maar er werd een ceremonieel zittende Godin, geflankeerd door twee leeuwen, aangetroffen in een graanopslagplaats. Mellaart verklaarde dat het beeld de oogst of de voorraad moest beschermen. Er werd ook een groot aantal geslachtsloze beeldjes gevonden, wat volgens Mellaart een aanwijzing was voor een door vrouwen gedomineerde maatschappij.


Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/%C3%87atalh%C3%B6y%C3%BCk