Het vuur laait hoog op. Garm haalt er wat brandende stronken uit, opdat de vlammen het dak niet bedreigen. Hij dooft ze met wat zand. De vlammen verlichten de woonruimte. Zelfs in de hoeken van de koestal is het zwakke schijnsel nog te zien, tussen de schaduwen van het vee. De lucht van de koeien, het paard, de mensen, het drogende vlees en de rook vormen een zware damp, waar Garm en de zijnen vanaf hun geboorte aan gewend zijn. Garm staart in het vuur. Wat heeft het leven hem gebracht? Er moeten nu al tweeëndertig mensen leven van zijn hoeve. Hijzelf en zijn familieleden wonen in de boerderij zelf. In de schuur ernaast slapen enkele onvrijen met hun vrouwen en kinderen. Niet alle onvrijen wonen daar. Garm is opgegroeid met enkele mensen die al bij zijn vader gewoond hebben, toen ze zelf nog jong waren. Ze zijn haast familie geworden. Maar net niet helemaal. Al hebben ze dan ook een plaatsje gekregen aan Garms vuur, ze kennen allemaal de gezagsverhoudingen van de stam. De stam van Garm van ’t Olde Diepie, de wijze oude man, met een leven vol kennis.
Garm is de leider, omdat hij de oudste zoon van zijn vader is. De Vrouwe van het Ven heeft dat zo bepaald. Garm kijkt rond. In het zwakker wordende schijnsel van het vuur ziet hij zijn beide broers. Ze komen na hem. De één is te simpel om zijn plaats waar te kunnen maken. Als je hem, Hermen, precies vertelt wat hij doen moet, is hij een goeie werkkracht. Maante, zijn jongste broer, droomt van het Walhalla. Daar zal hij wel komen. Daar komt iedereen terecht die sterft in de strijd. Dat leren de stammen uit het verre noorden en die overtuiging heeft Maante overgenomen. Sterven in de strijd zal hem wel lukken. Maante is een halve wilde, die er altijd bij is, als er ergens ruzie is. Als er ergens oorlog gevoerd wordt, laat Maante de boerderij in de steek. Hij heeft tegen Romeinen gevochten, maar ook ooit eens mét Romeinen tegen een stam in het zuidoosten. Maante is dom genoeg om zich kapot te vechten. Als ze in het Walhalla blij met hem zouden zijn, hadden ze hem al wel gehaald. Als alles achter de rug is, komt Maante altijd weer terug, met tastbare herinneringen aan zijn leven in verre streken. Hij krijgt zijn plaatsje aan het vuur steeds weer terug. Niet omdat Garm blij is met die avonturier, maar omdat het zijn broer is. Een broer die een warme plek in zijn hart heeft, hoe anders hij ook is als Garm zelf. De Vrouwe van het Ven heeft het zo beschikt. Wel krijgt Maante nogal eens te horen dat de Vrouwe van het Ven hem blijkbaar vergeten is. Hij heeft zo zijn best gedaan, maar is nog steeds niet in de geestenwereld. Alleen Garm mag dat grapje bij hem maken. Als anderen dat doen, bijten ze in het zand. Maar Garm is de baas! En Maante accepteert dat. Meestal.
Maante heeft twee zonen. Zijn vrouw is dood. De ene zoon is zo’n druktemaker dat hij Maantes evenbeeld lijkt te worden. De andere is veel rustiger. Té rustig, vindt Maante, en hij geeft hem daarom ook regelmatig een draai om zijn oren. Garms ogen testen de omtrekken van hun lichamen af, zoals ze daar nu liggen te slapen. Had hij zelf nog maar een zoon. Zijn enige dochter is getrouwd en ingetrokken bij een boer met een eigen hoeve. Zijn zonen zijn dood. Als hij zelf ook dood zal zijn, is de hoeve voor Maante, omdat zijn andere broer te simpel is voor het leiderschap. Zal Maante de verantwoording voor zoveel mensen aankunnen..? Garm rochelt. Hij heeft een zere plek in zijn borst. Dat heeft zijn vader ook gehad. Die ging na een jaar dood. Een oom is er overheen gekomen. Hoe vaak zal hij nog zaaien? Zal hij de volgende oogst nog meemaken? Bij het wisselen van de seizoenen, komen en gaan de generaties. Alles wat ze met elkaar gemeen hebben zijn hun namen, die steeds weer terugkeren. Net als iedere lente anders is, is iedere generatie op zijn eigen manier toch weer zichzelf en anders dan de vorige. Woorden van Gudrun van de Riest, Garms vrouw. Garm rochelt, en spuugt in het vuurt, dat sissend een einde maakt aan iets onduidelijks bruins. Garm haalt weer diep adem. Het leven gaat verder. Hoe lang nog?
Gudrun van de Riest. Wat was ze mooi toen ze jong was, en wat is ze mooi in haar ouderdom. Ze kende de pijn van het afscheid. Ze had haar jongste kind met tranen in de ogen zien vertrekken. Garm had het toegestaan, omdat hij aanvoelde dat de jongen niet gelukkig zou worden in de schaduw van zijn oudere broers. Nu waren die broers dood. Was hij gebleven, dan was hun jongste, Eber, de nieuwe boer geworden. Niemand heeft ooit nog wat van hem gehoord. Hij zal gesneuveld zijn, net als Lubbe, die met hem weggegaan was. Wolte heeft dat verteld, nadat hij teruggekomen is, voordat hij uitgestoten werd. Wolte gedroeg zich zo vreemd, dat hij zijn plaats aan het vuur van zijn ouders op moest geven. Gudrun heeft nog een paar keer gezegd dat ze Eber gezien heeft. Ze is een zieneres geweest. Vanuit de verre omtrek heeft men haar vroeger om raad gevraagd. Ze wist soms dingen die niemand anders ooit geweten heeft. Maar of ze Eber ook gezien heeft? Garm weet het niet. Hij wou dat hij het geloven kon. Is het misschien zo geweest dat het verdriet om haar zoon haar gek gemaakt heeft? Op den duur staarde ze zo vaak in het vuur en vertelde dan zoveel van wat ze voelde wat er met Eber gebeurde, dat ze weer gelukkig werd. Ze had Eber weer bij zich. Ja, ze moet toen wel gek geweest zijn. Een paar dagen voor haar dood heeft ze nog geschreeuwd, toen ze water aan het koken was. Ze riep zijn naam, “Eber!”, en zei hem van de dood gered te hebben. Op haar sterfbed heeft ze gezegd dat Eber terug zal komen. Was dat maar waar. Dan zouden Garms zorgen over zijn opvolging voorbij zijn. Gudrun van de Riest. Wat was ze mooi en wijs. Maar waren de woorden over Eber woorden van wijsheid, of woorden van een intens verdrietige moeder, die nooit had kunnen leven met het verlies van haar jongste zoon?
Garm gooit toch maar weer wat hout op het vuur, opdat het niet te ver uitdooft. Hij heeft nu al zolang zitten peinzen, dat de stronken die hij er eerst uitgehaald heeft, nu broodnodig zijn. Stel dàt Eber terug zal komen? “Garm”, wordt er geroepen, “Weet je nog wat Rana gezegd heeft?” Garm kijkt op. Zijn oude schoonmoeder kijkt hem aan, van onder haar dekens. “Ik weet het nog”, zegt Garm, “Zit jij er ook over te prakkezeren?” “Nee”, zegt de oude vrouw, “Ik weet zeker dat ze gelijk heeft. Prakkezeren doe je alleen als je haar niet gelooft!” Garm kijkt haar geïrriteerd aan. Zij is de enige die hèm op zijn nummer durft te zetten. Ze weten allebei wat er gezegd is. Rana voorspelde dat Eber terug zal komen bij de eerste volle maan na het begin van de herfst. Dat zou dan vannacht kunnen zijn. Het zou ook volgend jaar kunnen zijn, of het jaar erop. Anderen, wakker geworden, praten door over Ranas voorspelling. Dan snuift er buiten een paard. Garms paard snuift terug. Het wordt stil rond het vuur.