De bekende schrijver en journalist van diverse kranten, Harm Tiesing uit Borger, schreef in augustus 1897 over archeologische vondsten in regio Borger. In die tijd was een grootscheepse handel in keien gaande. De bodem werd omgewoeld en ongetwijfeld zijn daardoor veel archeologische vondsten verloren gegaan. Hieronder volgt een artikel, gepubliceerd in de Nieuwe Drentsche Volksalmanak van 1998, over bovenstaande.
Bertus Liewes
Eenige mededeelingen omtrent het vinden van oudheidkundige voorwerpen in de gemeente Borger.
Het is sedert langen tijd bekend dat de gemeente Borger, waardoor in Noord-Zuidelijke richting de Hondsrug loopt, voor het vinden van oudheidkundige voorwerpen steeds een vruchtbaar veld is geweest. Vooral onder de zoogenaamde marken van Drouwen en van Buinen, waar de grootste voorraad keisteenen in den grond gevonden werd waren de vondsten menigvuldig. Ongetwijfeld is er veel uit den grond gegraven, wat, als gevolg van de onkunde der arbeiders die zoodanige voorwerpen vonden, verloren is gegaan. Aanvankelijk toch werden alleen oude munten als van eenige waarde beschouwd door de arbeiders, met zoozeer voor de oudheidkunde als wel om het edel metaal, waarvan de munten gemaakt zijn, en waardoor zij dus eerder aan den goudsmid, dan aan liefhebbers van de oudheidkunde werden van de hand gedaan.
Vondsten van oude munten werden in de jaren 1830 – 1840 te Buinen gedaan, waarvan wij in het werk “Drenthe door drie podagristen” (uitgegeven te Koevorden bij D. H. VAN DER Scheer, 1843) op bladz. 100 en 101 van het 2de deel melding vinden gemaakt. In 1863 werden te Drouwen in een heuveltje een elftal oude munten gevonden, die in een aarden potje bewaard werden, en van de jaren 1100 tot 1200 afkomstig waren. In Januari 1887 zijn te Buinen in een oude aarden wal in het heideveld aldaar gevonden 54 oude munten afkomstig uit den tijd van Kabel V. Eene enkele droeg het jaartal 1653.
Het is te denken dat te Drouwen, waar in de jaren 1850 tot 1880 groote massa’s keisteenen uit den grond gedolven en naar Gasselternijveen vervoerd werden, menig overblijfsel der oudheid door onwetenden is vernield. Wel kwam hierin van lieverlede eenige verbetering , toen door de zorg van nu wijlen den heer mr. J. D. Dibbits, burgemeester van Borger, die een ijverig voorstander was van het bewaren van oudheidkundige voorwerpen, bij de keiendelvers de aandacht op zoodanige voorwerpen werd gevestigd, doch menige steenen beitel, hamer of ander voorwerp zal nog in dien tijd onder den hamer van den keienklopper verbrijzeld zijn. Te Buinen werden, in den tijd waarin de heer G. J. Landweer, thans te Hoogeveen, te Nieuw-Buinen als ontvanger in dienst was, voor en na eenige voorwerpen uit het steentijdperk aangekocht en voor vernieling bewaard, en na dien tijd werd schrijver dezes meermalen in de gelegenheid gesteld om de gevonden beitels enz. aan te koopen, waardoor ze in het Provinciaal Museum te Assen of in het Rijks Museum te Leiden werden opgenomen.
In de laatste drie à vier jaren werden de steenen beitels bijna alleen in den esch of in het heideveld te Buinen gevonden, en zoo groot waren die vondsten, dat door ondergeteekende alleen in dit jaar meer dan 20 steenen beitels van verschillende grootte, waarvan de bewerking minder of meer voltooid was, aan de genoemde museums werden afgezonden. Het heideveld tusschen Buinen en Eksloo, en wel de hoogte, in de volkstaal de “Bunerheeze” genaamd, leverde het meerendeel dier beitels op. ’t ls de hoogte, die juist voor het bekende Buinerboerveen is gelegen, en waar de hoeveelheid keisteenen in den grond grooter was dan elders in deze gemeente. Meer dan 15 jaren geleden, werden eenige der “slagen” (pereeelen heideveld) doorgewerkt om er de keien uit te halen. Een “slag”, dat eerst in ’t vorig jaar voor het delven van keien werd in gebruik gesteld, leverde de meeste steenen beitels, en het is derhalve te denken, dat ook in de belendende perceelen vroeger vele beitels in den grond gelegen hebben.
De meeste dezer beitels zijn van grauwe steen. Hunne lengte varieert van 5 tot 15 c.M., de breedte van 3 tot 7 à 8 c.M. Zij zijn aan het boveneinde smaller en dikker als aan het benedeneinde, de scherpe kant is breeder. Eene ruime collectie daarvan is in het Provinciaal Museum van Oudheden te Assen te bezichtigen, welk Museum elken woensdag voor bezoekers is opengesteld. Niettegenstaande deze ruime gelegenheid tot kennismaking, hebben de meeste Drenthenaren, zelfs in deze streken, nimmer een steenen beitel gezien!
Andere overblijfselen der oudheid, die minder geschikt zijn om bewaard te worden, zijn de zoogenaamde grafkelders, die men in deze gemeente voor en na in den grond heeft gevonden. In den winter 1894/’95 werden zulke grafkeldertjes gevonden in een bouwakker ten noorden van het gehucht Bronneger, waar dagelijks keiendelvers aan het werk waren. Bij een bezoek, dat ik in dien winter aldaar bracht, bleek mij, dat op vier plaatsen in bedoelden akker zulke overblijfselen gevonden waren. Twee of drie zij steenen, ieder van 4 à 6 kilo gewicht, waren, met eenige tusschenruimte, evenwijdig geplaatst. Op ieder einde was een kleinere sluitsteen, waarop een deksteen. Het geheel was ingestort. Bij opdelving bleek dat scherven van urnen, asch, een weinig houtskool en soms ook kleine stukjes beenderen in de holte geplaatst waren.
In den winter 1894/’95 werd in het heideveld te Buinen, ten westen van den weg Borger—Eksloo, in een heuveltje, een overblijfsel der oudheid gevonden, bestaande in eene opstapeling van keien, zoodat uit dit heuveltje meer dan 20 wagenvrachten keien verwijderd werden. Volgens verklaring van de keiendelvers was aan de oostzijde een soort ingang, 2 a 2 ½ M. breed, en was in het midden een groote ruimte, waarin geen enkele keisteen werd aangetroffen. Wel kwamen sporen van leem en asch alsmede een gedeelte van eene urn, eene vrij gave scherf, te voorschijn.
In bovengenoemd heideveld te Buinen, ten westen van het Boerveen, werden in dit jaar twee zoogenaamde grafkelders gevonden, op ongeveer 10 M. afstand van elkander gelegen, waarvan een de lengte van ongeveer 2 M., de andere die van bijna M. had. Van urnen waren weinige, van leem en asch nog wel eenige sporen te vinden. In den grootsten grafkelder werden twee beitels gevonden, die in het Museum te Assen geplaatst zijn. Ook in den anderen kelder waren een drietal minder goed bewerkte beitels aanwezig, die voor de oudheidkunde bewaard zijn gebleven.
Het vinden van urnen behoort in den laatsten tijd allengs meer tot de zeldzaamheden. Voor vier of vijf jaren werden op den Marelesch te Drouwen nog enkele vrij gave urnen gevonden. De fraaiste urnen zijn hier indertijd gevonden te Ees, in het tot bouwland ontgonnen heideveld van T. de Haas aldaar, waarvan eene, die eene zeldzaam voorkomende grootte heeft, wordt bewaard in het Provinciaal Museum van Oudheden te Assen.
Nog werd in dit jaar in het Eeserveen, door den arbeider H. Ottens aldaar, gevonden een zeer fraaie en geheel gave bronzen hamer of beitel, die een zeer scherpe kant heeft. Ook dit voorwerp is in voornoemd Asser Museum opgenomen.
Borger, Augustus 1897.
H. Tiesing.