Die avond janken de eerste wolven in de bossen rond Garms hoeve. Ze janken, of ze de volle maan naar beneden willen roepen, en verslinden, zo gauw die binnen hun bereik is. Binnen is het lekker warm. Eber krijgt zijn zwijn. Het beest druipt en spettert als het ronddraait aan het spit. Adal, de jongste zoon van Maante, heeft zoveel plezier in het roosteren dat hij al het andere om hem heen lijkt te vergeten. Vaak wordt hij erbij gevraagd, als er in de omgeving wat te vieren valt. Hij roostert, zingt erbij, vertelt oude verhalen over zwijnen met slagtanden als berkenstammen, of over zulke kleine beestjes en mensjes dat ze vroeger in konijnenholen woonden. Tussentijds wordt het zwijn gebruind en gedeeld. Eber heeft de mensen gevraagd om eerst te vertellen wat er op de hoeve voorgevallen is, in de jaren dat hij weg geweest is. Garm en Maante vertellen over misoogsten, goede jaren, veeziekte, burenruzies en trouwpartijen. Als Eber daarop reageert met: “Heb ik dan niks gemist?”, kijken de beide vertellers elkaar verbaasd aan. Eber legt uit dat al die dingen vroeger ook al gebeurd waren. Hij hoort het troosteloze ritme van de eeuwige wisselingen van hetzelfde verhaal. Garm en Maante begrijpen hem niet. Ieder jaar is toch weer anders? Die jongen is al zolang weggeweest, dat het hem ergens in zijn bol geslagen moet zijn. Ach, hij is terug, dat is het belangrijkste.
Alle ogen kijken vragend in Ebers richting. De zware buidel die hij bij zijn komst op de hoeve aan zijn gordel had gehangen, wordt gedeeltelijk leeggestort op de lemen grond. Kleinere buidels rollen eruit en worden terzijde gelegd. Twee handen vol bronzen munten blijven achter. Iedere munt draagt een ander verhaal met zich mee aan de hand van de koppen van verschillende keizers, herinneringen aan grote gebeurtenissen op de keerzijden en de plaatsen waar munten geslagen werden, vertelt Eber. De munten heeft hij zorgvuldig verzameld, vanaf de eerste dag dat hij het besluit genomen had om terug te keren. Ze zullen in de familie doorgegeven worden, zegt Eber. De Romeinen schrijven met letters, waarvan er meer zijn dan de enkele runen die ze zo af en toe in wapens snijden. Ebers familie zal aan de hand van de afbeeldingen zijn verhaal blijven vertellen. Met wisselende aandacht worden de munten bekeken. De onvrijen, die zelden munten in handen krijgen omdat dergelijke buitenlandse dingen veelal niet verder komen dan de vrijen en hun familieleden, reageren nerveus als Eber hen de koperstukken aanbiedt. Ze betasten ze van alle kanten. Maante is een ander uiterste. Zonder er aandacht aan te schenken, geeft hij ze door. Als je het zo slecht gehad hebt, dat je alleen maar met brons thuiskomt, is je verhaal het aanhoren niet waard, is zijn boodschap. In de andere zakjes zat zilver en goud, vertelde Eber. Maar dat was niet voor ieders ogen bestemd. Verder zei Eber niet te weten of Maante het verschil met koper wel wist. Hij wou hem niet voor schut zetten waar iedereen bij was. Maantes ogen schieten vuur. Garm geeft hem een por: “Man, snap toch dat hij je beet heeft!” Maar hoe komt Eber aan die waardevolle munten? Hij vertelt dat hij op het eind van zijn militaire dienst het Romeinse burgerschap en een stuk grond kon krijgen, om een boerderij te beginnen. “Ik heb al een boerderij!”, had hij gezegd. “Ik wil naar huis, betaal me maar uit in goud en zilver!” Dat gebeurde.
Eber vertelt van zijn plannen. Alles wat hij meegenomen heeft, zal opgaan aan de nieuwe hoeve. Welke nieuwe hoeve? Eber vertelt van het werk dat nog voor de deur staat. Het volgende voorjaar zal er een stuk bos gekapt en platgebrand moeten worden. Daar zullen de landbouwgronden moeten komen van de hoeve die aan de rand daarvan gebouwd zal worden, schuin tegenover die van zijn vader. De beste bomen zullen zorgen voor de dragende delen van de boerderij, de as zal zorgen voor vruchtbare grond. Dit plan is al ontstaan in de tijd dat hij nog onder de Romeinen leefde. Toen was hij nog de jongste zoon, en had hij zo uitgedacht hoe hij toch eigen baas kon worden. Nu hij de laatste zoon is, en de nieuwe boer op Garms hoeve zal worden, hoeft er niets aan dat plan te veranderen. Er zijn steeds meer mensen op de hoeve gekomen. Er zijn teveel onvrijen. Een siddering gaat door hun gelederen als Eber dit uitspreekt. Ze hebben dit zelf ook al aangevoeld en weten wat het betekent als dit uitgesproken wordt. Worden ze verruild voor een paar koeien? Worden gezinnen uit elkaar gehaald? Eber voegt eraan toe dat dit nu makkelijk opgelost kan worden. Een stilte valt. Als de nieuwe hoeve er is, zullen de onvrijen verdeeld worden en zijn er weer genoeg. Al woont men niet op dezelfde hoeve, in de kring van boerderijen woont men bij elkaar. Een opgeluchte zucht ontsnapt uit een mond. Om de hoeve en de landerijen in één seizoen klaar te kunnen krijgen, zonder dat het werk op Garms hoeve eronder lijdt, zal een beroep gedaan moeten worden op de boeren uit de omgeving. Hun onvrijen zullen erbij gevraagd worden. De boeren worden betaald met de zilver- en goudstukken. Blijft daar nog wat van over, en dat doet het zeker want er is in overvloed, dan is dit bedoeld als cadeau voor de nieuwe boerin. Als Eber een vrouw gevonden heeft, zullen de stukken door een smid omgevormd worden tot gespen en andere sieraden.
Garm luistert zonder tekenen van verbazing te tonen. Enerzijds had hij dergelijke plannen al wel verwacht, want een andere soldaat had toen hij nog veel jonger was iets soortgelijks gedaan. Anderzijds had Eber hem, toen het zwijn geslacht werd, even in vertrouwen genomen. Het vervolg van het verhaal is nog mooier, weet Garm. Eber vertelt wat er met Garms hoeve zal gebeuren. Eber heeft vanaf de eerste avond door dat Maante niet blij is met zijn terugkomst. Maante had op de hoeve gerekend, na de dood van Garm. Of zijn zoon zal hem krijgen, zijn oudste, Kleine Bernt. Eber kan de verantwoording van de erfenis niet weigeren. Niemand zal hem dan meer serieus nemen. Maar Maante en zijn oudste zoon zullen voor altijd lastige elementen op zijn hoeve blijven, terwijl Adal, de jongste zoon van Maante, in dezelfde situatie terecht zal komen waaruit Eber heeft weten te vluchten: knecht onder een broer die hem niet ligt. Eber ontvouwt zijn plannen met Garms hoeve. Doordat er zoveel mensen van moeten leven is de landbouwgrond eromheen al verder uitgebreid dan gebruikelijk is voor één hoeve. Als ze in het jaar na de bouw van Ebers nieuwe hoeve alsnog wat bos gaan kappen, branden en de stobben eruit rooien, is er genoeg grond voor twee extra kleinere hoeves. Na de dood van Garm zal Maante, of zijn oudste zoon, de boer worden van Garms hoeve. Als Adal een vrouw gevonden heeft -de jongen brand zijn vingers aan het spit als hij zijn naam in dit verband hoort noemen- kan er voor hem met vereende krachten ook een nieuwe, kleinere hoeve gebouwd worden. De beide zonen van Maante zullen uiteindelijk meiers van Eber zijn, maar ze hebben in ieder geval een eigen bedrijfje. Onder leiding van Eber, de leider van de grote familie.
“Waarom is die nieuwe hoeve voor Adal als hij trouwt?”, vraagt Kleine Bernt enigszins verontwaardigd. Als oudste zoon had hij toch meer rechten? Rana van de Riest, zijn grootmoeder, neemt het gesprek over, als ze een emmer water bij Adat neerzet om zijn hand in te blussen: “Jij hebt het oudste erfrecht. Jij krijgt dan ook de hoeve van je vader. Eber mag als meier nemen wie hij wil, als de derde hoeve er komt. Als dit immers inhoudt dat jij nog wat langer op je hoeve moet wachten dan Adal, heb je mooi de tijd om het juk van de boer te leren dragen”. Er wordt die avond over zoveel nagepraat, dat de rest van Ebers pakken niet meer losgemaakt worden. Garm klopt een versleten bronzen munt tussen twee stenen, tot de al verdwijnende beeltenis zo afgeplat is, dat deze onleesbaar en onherkenbaar geworden is. Met een beitel tikt hij aan de ene kant een driehoek met een punt erop. “Kijk”, zegt hij tegen Eber, “dit is het everzwijn waarnaar jij genoemd bent!” Aan de andere kant tikt hij drie lijnen. De drie broers. “Leg deze munt bij de anderen, dan zal er tot in lengte van dagen nagepraat worden over de ever die na jarenlang wroeten in onbekende grond, uiteindelijk genoeg bij elkaar gewroet had om op eigen grond te groeien!”
Daarna kwamen de stemmen van alle kanten. Er werd plezier gemaakt, er werden grappen en grollen verteld, er lijkt een spanning weg te zijn, nu de opvolger van Garm niet de oude verwachtingen lijkt te verstoren, maar een totaal nieuw plan heeft voorgelegd. Als Eber tussendoor even naar buiten gaat, ach soms moet je even een plekje opzoeken, en hij komt terug bij de hoeve van Garm, staat er een jonge vrouw op zijn pad. Ze pakt zijn handen vast. “Neem me mee naar jouw Hoeve, Eber”, zegt ze. Eber kijkt haar aan. Het is de jonge vrouw die onderdak vroeg. Ze was op doorreis. “Waarom moet ik je meenemen? Wat bedoel je?” “Ik ben hier niet zomaar. Ik wist dat je zou komen.” “Hoe wist je dat dan? Niemand wist dat ik zou komen?” “Ik heb Gudrun ook gezien. Ik heb je moeder gezien. Ze vertelde me dat je zou komen. Mag ik jouw vrouw worden?” “Ach kind, hoe oud ben je”, schiet door Eber heen. En meteen realiseert hij zich dat hij niet alleen haar vader kon zijn, maar dat hij zelf ook al de leeftijd heeft dat hij op jonge volwassen mensen neerkijkt als kinderen. “Wat moet gebeuren, dat moet gebeuren”, zegt Eber. “Maar ik weet niet eens wie je bent, iedereen kan wel zeggen dat ze mijn moeder heeft gezien”, zegt Eber. Hij laat haar achter, ze loopt achter hem aan als hij weer naar binnen gaat. Niet teleurgesteld. Hooguit slagvaardiger. Want wat moet gebeuren, dat moet toch gebeuren?