RANA – Hoofdstuk 4

0
303
grieze garm

Het flakkerende licht geeft het grillige lijnenspel in het gezicht van Grijze Garm een spookachtige aanblik. Als je hem daar zo ziet zitten, starend in het vuur, zo af en toe naar de mensen om hem heen kijkend, zou je bang voor hem worden. Maar bang is Rana niet gauw. Daar is ze te oud voor, zegt ze weleens. Als Garm van zichzelf zegt dat hij ook ouder wordt, denkt ze soms: “Wat? Die snotneus?” En dan realiseert ze zich weer dat ze zelf al zo oud is dat ze eigenlijk al lang dood had moeten zijn. Als de winter invalt, zal dit zo ongeveer haar tachtigste worden. Of zoiets. Ze trekt de dekens nog wat steviger om zich toe. Oud worden is mooi, koud worden niet, maar het één lijkt met het ander samen te hangen. Haar gedachten dwalen naar haar dochter, Gudrun.

Zal hij vannacht komen? De eerste volle maan na het begin van de herfst zal hij thuiskomen. Gudrun wist het precies. Zoals ze zoveel precies wist. Na haar dood gingen er twee jaar voorbij, waarop de mensen van de hoeve tijdens die nacht amper een oog dichtdeden. Rana richt zich wat op en spreekt haar schoonzoon Garm aan. Ze zet hem op zijn nummer. Eigenlijk niet eerlijk, denkt ze achteraf. Ze zit zelf ook te prakkezeren. Als er een paard snuift, buiten, en het paard van Garm antwoordt, schrikt ze op. Buiten wordt er geroepen: “Ik ben Eber van Garm en Gudrun. Waar zijn jullie? Leven jullie nog? Ik had op zijn minst een wild zwijn aan het spit verwacht als ik terug zou komen!” Garm springt vertwijfeld op. Was het waar? Werd hij door iemand voor de gek gehouden? Zijn stem dondert door de hoeve. Zijn ogen schieten vuur. Hij buldert: “Eber is dood! Als je Garm denkt te kunnen bedriegen, stopt hij je met de kop in een strontput!” Buiten klinkt blij: “Vader, je bent nog niks veranderd! Een grote mond en een klein hartje!” De mensen rond het vuur schrikken, van Garm, en van de stem van buiten. Wie durft Garm op zo’n brutale manier te tarten? Wie durft zich uit te geven voor een zoon van Garm en Gudrun? De oude Rana neem het voortouw: “Garm, je zoon is terug! Niemand kan hem zo goed nadoen! Luister met je hart, niet met je oren.” Maar Garm hoort het amper. Hij huilt van blijdschap.

Grijze Garm vliegt naar buiten. Rana en de andere binnenblijvers horen zijn stem overslaan als hij zijn zoon ziet. Als ze samen naar binnen komen staan de mensen op de deel de nieuwkomer verbaasd aan te staren. Is dit nu die jongen die wegging? De oude Rana breekt het ijs. Ze omarmt hem, ze wijst op de beide pukkels op zijn linker wang, net boven de baardrand. Ze trekt aan de ring in zijn linker oor, die Gudrun hem als afscheidscadeau gegeven heeft. “Zijn jullie die nu al vergeten? Hij is maar vijfentwintig jaar weggeweest. Eber, mijn jongen, wat waren je laatste woorden op ons erf?” De mensen kijken elkaar aan. Eber had altijd veel gehouden van de verhalen, die al generaties lang doorverteld werden. Niemand weet meer hoe oud ze zijn. Sommige spreuken uit de verhalen citeerde hij te pas en te onpas. Als deze man weet wat Eber toen gezegd heeft, waar geen enkele vreemdeling bij was, moet hij wel zijn voor wie hij zich uitgeeft. Eber spreidt zijn armen uit en declameert:

“Koeien sterven.

Vrienden sterven.

Sterven is ons lot.

Roem en eer keert eeuwig weer.

Je naam gaat nooit kapot.”

Hermen, de simpele, springt op Eber af, grijpt hem bij de schouders en maakt een rondedans. De mensen juichen en schreeuwen. Niet alleen om Ebers thuiskomst. Ook de malle spontaniteit van Hermen haalt hen over de streep. Garm is weer stil geworden. Hij zit aan het vuur, gooit er nog wat hout op en probeert alles in zijn eentje te verwerken. Rana komt bij hem zitten. De oude vrouw kijkt hem aan, zwijgend. Ze weten van elkaar waar ze aan denken. “Vertel jij het?”, vraagt Rana. “Doe jij het maar”, zegt Garm. Hij weet zelf de juiste woorden nu niet te vinden. Rana pakt haar kleinzoon bij de schouder en vraagt hem bij haar en Garm te komen zitten. Zwijgend kijken ze elkaar aan. “Je hoeft het me niet meer te vertellen”, zegt Eber. “Ik weet het al. Toen ik binnenkwam heb ik haar al gemist…” Rana vertelt van de dood en de crematie van haar dochter, zijn moeder, Gudrun de zieneres. Ze vertelt van Gudruns voorspelling. Morgen zal ze de brandheuvel laten zien die tot haar gedachtenis opgeworpen is. Ze vertelt van de dood van Ebers oudste broer, Gurt. Een oeros nam hem op de horens. Tamme, zijn andere broer stierf plotseling. Zo was hij sterk en kerngezond, op het kreupele been na waar hij mee geboren was, zo was hij dood. Hij greep naar zijn hoofd en viel neer.

Eber krijgt van Rana te horen dat er nu een taak op zijn schouders ligt. Garm is oud, wie weet hoe lang hij het nog zal maken? Eber is jong en sterk. Hij heeft nog veel te leren. De mensen rekenen erop dat hij de hoeve voortzet. Al die jaren als soldaat liggen dan nu wel achter hem, maar de achterstand die hij in kennis van het boerenleven opgelopen heeft moet hij zo snel mogelijk inhalen. Vóór Garm dood is. Garm zit erbij en hoort het aan. Eber luistert en zegt eerst niets. “Laten we maar gaan slapen”, komt er dan uit zijn mond. “Ik ben zo moe. Ik heb zo naar jullie terug verlangd. En nu ik hier ben, wil ik eigenlijk maar één ding: slapen, slapen, op de plaats waar ik altijd sliep, toen ik nog bij jullie was.” Wat er ook nog om hem heen gebeurde, die avond en die nacht, hij hoorde het niet. Alleen het neuren en verstappen van al de koeien op stal, de geur van al dat vee en al die mensen bij elkaar, dat drong nog tot hem door. Gek, dat ie dat eigenlijk nog het meest had gemist. Thuis, dat was het vee.

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.