Zomerherinneringen – Hoofdstuk 12

0
417
grieze garm

ZOMERHERINNERINGEN

Als de oogst opgroeit en de dagen op zijn langst zijn, is er volop tijd om de venen in te trekken. De familie van Garm heeft al generatieslang een steunpunt op een zandkop van de ruige hoogte. Dat is eigenlijk een serie van zandkoppen, van het ruige meer naar het noorden toe. Dan zit je midden in het veengebied, in de buurt van een van de stroompjes die verderop het Oude Diep gaan vormen. In de zomer is het gebied droog genoeg om via paden naar binnen te trekken. Via deze paden is Eber vorige nazomer teruggekeerd naar zijn ouderlijke hoeve. Nu trekt hij er op uit om na te denken, en tussentijds wat te vissen en met zijn boog te jagen. Zoals hij ooit leerde van zijn grootvader, kijkt hij rond naar alles wat eetbaar is. Hij maakt een hut van naar elkaar toe gebogen boompjes, takken en riet. Als hij tegen een boom zit en de zon begint te dalen, komen de herinneringen. Hij hoort zijn grootmoeder, Rana, weer vertellen, toen die het had over de tijd dat moeder Gudrun geboren werd. De tijd dat ze meeging naar het veen, om zelf ook wintervoorraad te verzamelen……..

“Ik voel in mijn buik het trappelen van een de zoon of de dochter die hier, aan de stroom, geboren zal worden. Ik hoop dat ik mijn dit kind kan laten zien. Als mijn oude moeder er dan nog is en als dit kind overleeft. We zijn langzamerhand steeds verder het veen in getrokken. Hier een paar dagen blijven, daar een paar dagen blijven. Wortels zoeken, bladeren en planten keuren, straks als het fruit weer aan de bomen hangt zal dat makkelijker voedsel opleveren. De mannen zijn overal waar we zijn geweest op zoek gegaan naar wild, vogels, vissen, wat ons tot voedsel kan zijn. Sinds enkele dagen hebben we ons plekje op de zandkop weer gevonden. Aan de rand van het moeras, bij wat open water. De wereld van de goddelijke krachten en de voorouders. Ze zullen ons deze zomer rijkelijk van extra eten en drinken voorzien. We zullen het roken, drogen, toevoegen aan de op te bouwen wintervoorraad. En hier zal misschien mijn kind worden geboren. Ik ben blij dat ik hier ben. Ik ben moe. Het lopen valt me steeds zwaarder. Dat hoeft nu niet meer, al blijf ik natuurlijk zoveel mogelijk mee helpen bij het verzamelen van voedsel.

De bedompte lucht van het veen en de rook van het vuur, mengen zich in de hut, tot een voor de bewoners vertrouwde aroma. Zo ruikt het leven, hier, bij de stroom, op de zandkop aan de rand van het moeras. Hoe anders is het verderop, bij de bossen, in het veld achter het bos, of bij het grote zoute water, nog verder naar het noorden. De mensen kennen ze allemaal, de geuren, de winden, het wild, de wortels en de knollen die ze er vinden. Dan weer zijn ze een tijdje hier, dan weer daar. Hoe dat hier en dat daar ook maar heet, dat doet er niet toe. De wereld is één groot doortrekgebied, zolang de winter niet dwingt om ergens op een hogere, veilige, vaste plek te blijven.

Een oude grijze man – Ranas vader – stopt droog gras in de huiden die zijn voeten beschermen tegen de stekels van de harde grassen en het opschietend hout. Het houdt hem warm op de koude avonden. Zijn hertenleren jachtbroek is even vet als zijn handen. Het houdt beide soepel. De tuniek van vervlochten brandneteldraden is op de schouders bedekt door een flinke varkenshuid, waterdicht, en een tweede tuniek van inmiddels onherkenbaar materiaal. Het is zo oud als zijn gebruiker, lijkt het, zo vaak versteld dat er voor iedere zomer dat hij al leeft wel een stuk in is gezet, maar functioneel als de oude verzamelaar zelf. Een muts van schapenleer bedekt zijn hoofd, zodat de grens tussen muts en haar even ongemerkt in elkaar overgaat als die van veen en land. Hij kijkt uit over de door nevels begrensde ruimte voor zich. Hij groet zijn beide kinderen en hun partners, haalt een aai over het hoofd van een van de kleinkinderen, en stapt naar buiten.

“Mag ik mee?”, vraagt een jongen met een open, sproetige blik? Hij wil graag, maar is eigenlijk nog te jong om het veen in te trekken. Ach, wat doe je, hij moet het toch leren. Vallen en strikken maken, eieren uit nesten halen, vissen spiesen, fuiken laten verzinken en leeghalen. Wat zo’n dagelijkse tocht over water en planten op kan leveren, voor wie de kneepjes van de jacht en de visserij heeft leren kennen. Er zijn niet zoveel woorden nodig. Ieder doet zijn eigen route, en de jongen – Gudruns oudere broer – kan met zijn grootvader mee. “In de boom!”, is dan de reactie, van de lachende jongen. Niet langs de oevers dus vandaag. Grootvader ziet het al voor zich. Straks gaan ze beiden het water in, want zo stabiel is hij ook niet meer, maar wat maakt het uit, ze weten zich wel te reden. Ook goed dus. Samen stappen ze in de uitgeholde dennenboom. Zijn dochter geeft de boot een flinke duw, opa glijdt de stroom op, zijn kleinzoon voor zich. Zijn dochter, dat ben ik”, zegt Rana, “en die jongen, dat is mijn oudste zoon.

Als ze terugkeren bij de simpele takkenhut zijn de schaduwen al flink vergleden. De koude ochtend heeft plaats gemaakt voor een stralende zon, die blinkt op de open delen van de stroom, en dampen laat opstijgen waar het moeras zijn gassen prijsgeeft. Veenpluis danst in de zachte bries. Grootvader en zijn kleinzoon brengen bij het vuur wat ze die dag hebben opgehaald. Ze hadden geluk, die dag, de goden waren hen goed gezind. Het eten wordt klaar gemaakt. Een deel ervan gaat als dank terug naar die goden, in het veen. Een ander deel wordt gerookt. Het is veel, want de dag was rijk gezegend. Het is voorraad voor als ze over een paar nachten weer teruggaan naar de hoeve. Als grootvader met een goed gevulde maag de rand van het water opzoekt, om zijn blaasinhoud toe te voegen aan de eindeloze watermassa……. mist hij de boot.

“Jij zou de boot toch vastleggen?” De kleinzoon laat verbaasd een stuk gerookte vis uit zijn mond vallen. Hij kijkt zijn grootvader aan en …..de woorden vervagen in de opmerkingen van zijn moeder. Ik zeg: “Vader, je weet toch wel dat jij baas blijft, als je met een jochie op stap gaat?” Ik (Rana) kijk daarbij de oude man aan met een blik die niets te raden overlaat. “Dat wordt dus weer een nieuwe boom omhakken en een week uithollen”, verzucht de oude grootvader. “Ach, we gaan over een paar nachten toch verder, en we weten toch nooit zeker of de boom er een volgende keer nog wel ligt”, relativeert zijn schoonzoon, mijn man. “En of ik dan nog kan hakken!”, voegt de oude grootvader er aan toe. “Onze toekomstige clanleider heeft vandaag meer geleerd dan velen in één dag hebben willen leren”, en dan schaterlacht grootvader.

De oude grootvader weigert om zich erbij neer te leggen. Zover kan die boomstamkano niet zijn. Hij maakt samen met mijn man een gevlochten stelsel van wilgentenen en andere takken, vlecht ze aan elkaar met braamstengels, trekt er aan elkaar genaaide huiden overheen en dicht de kieren met berkenpek. Ik zeg het nu wel zo gemakkelijk, maar ze zijn er een dagen mee bezig geweest. Er moesten genoeg huiden zijn, het kost nogal wat moeite om voldoende berkenpek te maken en in de tussentijd moet er ook nog gewoon gevist worden. Maar wat maakt het uit. Een deel van de familie past op de hoeve en de oogst. Ze verwachten van ons voorraad, en als we wat langer weg zijn, geen probleem. Zolang ze in de verte de rook van onze vuren zien, of de gloed ervan op het nachtelijke veengebied, weten ze dat alles goed is. En er is genoeg te doen. Om maar niet te praten over alle vallen en strikken waar we dagelijks bij langs moeten. Grootvader neemt de tijd en weet ook heel goed waarom hij dat doet. Zo leert mijn zoon namelijk ook meteen hoe hij een boot kan maken van huiden en tenen. Er wordt een plank op gezet van gespleten boomstam. Een andere plank wordt tot peddel gemaakt. Ooit ging dat met stenen werktuigen. De oude grijze man prijst de zegen van de ijzeren werktuigen. Het kan nu sneller.

En dan is het bootje klaar. De grootvader probeert hem uit en zijn kleinzoon, mijn zoon, kan er in zitten om het water te verkennen. Omdat een zoektocht stroomafwaarts niets heeft opgeleverd, vermoeden we dat de boomstamkano ergens tussen het riet ligt. Er is veel water in de beek. Hier en daar staat het als een meertje op het anders droog lijkende veen. Verraderlijk veen, voor wie er niet mee om weet te gaan.. Grootvader, mijn man en nog enkele mannen van onze familie begeleiden mijn zoon  op andere delen van het veenmoeras, waar nog enkele paden lopen, als ze op zoek gaan naar de boomstamkano. Het is al tegen de avond dat ze hem vinden. Mijn zoon bindt er een touw aan en sleept hem naar de wal, op de een zandkop diep in het veen. De peddel ligt er gelukkig nog in. Maar terug peddelen als de zon al onder begint te gaan, dat doen ze niet.

De mannen zullen die nacht slapen in de open lucht. Ze voeden ’s avonds zich met forellen, gespiesd in het heldere water van het stroompje. De snelle bewegingen van hout op hout, een tondelzwam en pluis, het zorgt voor de eerste vonken. Voor je het weet ruik je de heerlijke geur van vers geroosterde vis. De andere morgen worden ze gewekt door de zon. De sterksten gaan in het bootje van huiden en tenen en de kano. Onderweg zullen ze zoveel mogelijk voedsel verzamelen. Ze hebben op de heenweg nesten gezien, met eieren waar je het water van om de tanden loopt. Ze komen dan ook thuis met een flinke lading voedsel. Eieren en vis. Een deel van de andere heeft de vaste grond buiten het moeras weer opgezocht en gaat naar de hoeve, via het bos. Onderweg volgen ze een vertrouwd pad, met overal verrassingen. Ze kunnen onze vallen leeghalen. Ze hebben het druk, als iedereen thuis is. Er moet vlees worden gerookt, de huiden moeten schoon worden gemaakt en op een raamwerk worden gespannen, zodat ze kunnen beginnen met het looien.

Wij, we zijn nog op onze zandkop. We hebben schrapers nodig, voor de huiden die hier al liggen. Voor een tweede boomstamkano – we krijgen nu echt de smaak te pakken – worden bijlen gemaakt. We doen het op de oude manier. Vuurstenen worden gezocht, al snel gevonden en op de oude manier bijgetikt, zodat we de werktuigen hebben waar we al vele generaties mee vertrouwd zijn. Het is helaas geen ijzer, maar het werkt. De oude grijze grootvader leert zijn kleinzoon hoe hij zelf de werktuigen moet maken. Er is al een boom uitgekozen. Hij zal na zijn val een jaag blijven liggen, om het hout te drogen. Volgend jaar gaan we hem met vuur uitbranden en de verkoolde resten met vuursteen verwijderen. Dit land geeft ons alles wat we nodig hebben. Daarom zijn we hier ook. Samen met de vis, het wild en de vele eetbare planten en wortels is dit een van de mooiste plekken die de familie zich kan herinneren. Zelf ben ik hier nu voor de 20e zomer. Twee handen vol, zoveel zomers. En iedere keer is het weer een tijd van eten en drinken in overvloed. Veel gevaar is hier niet. Tegen de tijd dat de wolven weer brutaler worden, en het veen in durven, zijn wij al weer manenlang weg. Zo is het goed leven. Als we ons allemaal inzetten.

Ik begrijp het allemaal. Er moet wat gedaan worden. Maar ik ben zo moe. Het lukt mij niet meer. Het kind in mijn buik is groter en groter geworden. Mijn zuster is alle dagen bij me. Ze is gelukkig ook meegekomen op onze jaarlijkse jacht in het veen. Er worden nog wel wortels en planten gezocht, maar mijn zoon moet maar meehelpen. Ik kan het niet meer. Een paar passen lopen, dat is alles wat ik nog kan. Het leek zo goed nog, toen we op de zandkop kwamen. Ik ben denk ik toch verder in mijn zwangerschap dan ik zelf had gedacht. Zo gaat het nog een dag, nog een dag, en dan niet meer. Dan krijg ik zo’n kramp in mijn buik…. Ik weet dat het gaat gebeuren. Mijn zuster en de vrouw van mijn broer helpen me. Onze mannen zitten buiten de hut. Een hut van kromgetrokken boompjes met huiden erover beschut ons tegen wind, regen, zon en ongediertje. Tegen de ogen van de mannen en de kinderen op de achtergrond, maar niet tegen het geluid. Een met vel bespannen houten ring wordt beslagen met een stok van gewei. Het ritme en de zich herhalende zang van keelklanken van de mannen werkt als een roes. Het brengt me zo nu en dan rust, tussen de krampen door. Zo breng ik een volle dag door. Tot er op de avond een stralende gezonde dochter wordt geboren. Als het kind bij me drinkt, is het deel van de familie geworden. Ik ben mijn vorige dochter verloren. Haar geest is terug naar de voorouders. Mag deze blijven?

Zo vergaan nog wat dagen, daar aan de stroom, op een zandkop, in het veengebied. Ik voel me langzamerhand weer sterker worden. Mijn dochter lijkt te mogen blijven. Maar mijn schoonvader, de oude familieleider mocht niet blijven. Hij heeft zijn been gebroken bij het omhakken en laten vallen van de boom voor de volgende kano. We hebben hem nog een paar dagen bij ons gehad. Hij werd zwakker en zwakker. Lopen ging erg moeilijk. We waren bang dat hij achter zou moeten blijven, als we weer naar de hoeve zouden gaan. Zover is het niet gekomen. Een paar dagen van te voren heeft hij zijn adem uitgeblazen en werd verenigd met de natuur. We legden hem in een kuil op een bed van  herfstbladeren en overdekten hem met bloemen, fruit, een peddel waar hij mee bezig was, en legden zijn vuursteengereedschap naast hem. Zijn grafheuvel zal ons volgend jaar wijzen waar we zijn moeten. We weten niet of de geesten van de natuur ons goedgezind zijn. We hebben dan ook besloten om hen een offer te brengen. De oude boomstamkano wordt onder gezang verzonken, door hem in een veenpoel onder water te drukken en vast te zetten met takken. Moge de geest van mijn schoonvader er nog veel mee rondvaren over het visrijke water en door de zo voedselrijke natuur.

De hut wordt uit elkaar gehaald. Mijn man legt de huiden, het gerookte vlees en de gerookte of gedroogde vis op twee berkenbomen, die hij over zijn schouder legt, en als een slee over de grond laat slepen. Het gaat de andere mannen al net zo. Het is een hele last. Het is onze rijkdom voor de komende maanden en een deel van de winter. We zullen nog veel meer moeten verwerven, want de familie wordt groter en groter. Mijn zoon draagt ook gerookt en gedroogd vlees. Het is wat hij zelf heeft geschoven en opgevist. Ik heb een kookpot en andere spullen bij me. Op mijn rug draag ik mijn dochter. Zo heeft iedereen het hare en het zijne. We gaan naar de hoeves van onze gezinnen. We gaan naar huis. Naar mijn moeder. Als ze nog leeft. We zullen moeten vertellen dat vader, de oude grijze familievader, er niet meer is. Maar heeft zij deze weken wel overleefd? Het was soms erg warm, en daar had ze vorige zomer ook al zo’n last van. Ik hoop dat ik haar mijn dochter kan laten zien.

Wie weet staan de kromme boompjes van de hutten er nog, volgend jaar. Dan kunnen we die weer opknappen. En zo niet, dan maken we daar, of in de buurt, gewoon nieuwe. De boomstam ligt te drogen. Daar maken we de volgende kano van. Dan bezoeken we ook de grafheuvel van mijn vader. Zo gaat het leven verder. Zolang het leven verder gaat……”

Zo ongeveer, zo vertelde Rana over die weken dat ze langer in het veen was dan men gewend was, en daar zoveel mee had gemaakt, dat ze er niet over uitverteld raakte. Eber heeft het vaak gehoord, in zijn jonge jaren. Hij kan het wel dromen. De zoon waar ze over vertelde, die is er niet meer. Hij is omgekomen bij de jacht op de oerossen. Gespiesd door een woedende stier. Daarom is zijn vader Garm, als echtgenoot van Gudrun, het hoofd van de familie geworden. Het vuur is bijna uit. Eber laat het doven. Hij slaapt die nacht, de nacht erop, en nog een nacht in het veengebied waarin hij in zijn jeugd ook al zoveel zomers heeft doorgebracht. De grafheuvel van het oude grijze familiehoofd is er nog. Eber is er dit keer alleen, met zijn herinneringen. Binnenkort zal hij zelf met een deel van de familie de wintervoorraad met de zegeningen van het veen aan komen vullen. Toch wel bijzonder. Aan de ene kant is het veen en het water de woonplaats van de Vrouwe van het Ven, of andere goden. We kennen ze amper. Aan de andere kant halen we er zoveel van de rijke voorraad weg, dat het een stelen van de Vrouwe lijkt. Nee, zo leerden Rana en Gudrun hem, dat wordt je gegeven, dat ligt voor je klaar, als rijk geschenk. Je mag het ophalen…….

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.