Stomverbaasd kijkt Eber Hilde aan en laat zijn ogen langs haar lichaam glijden. “Ja”, zegt Adal, “dat leuke meisje waar je mee getrouwd bent, dat was voordat jij terugkwam een snelle lokster bij de jacht op de oeros, en een betere schutter en speerwerper dan menige kerel. Je denkt toch niet dat ik haar kon weigeren, toen ze verscheen in de uitrusting van haar oude vader? We moesten toch iedereen verzamelen die wat voor ons kon betekenen? Wees trots op je vrouw, Eber!” Eber zegt niks. Wat moet hij zeggen? Hilde slaat haar armen om haar man heen, kijkt nog een keer naar Adal, zo van…. wegwezen jij….. en trekt Eber mee naar beneden in het hoge gras. “Wat heb ik dit gemist”, zegt Hilde. “De laatste maanden was het alleen die strijd, de vijand, de dood, wat er in je hoofd omging.” Vandaag was ik één van je mannen, nu mag ik weer je vrouw zijn. En jij mijn man.” Als er mensen hadden toegekeken, hadden ze een bizar schouwspel gezien. Nasmeulende resten, hier en daar stak nog iets van een plunderaarslijk boven het veen uit, de stapels wapens, ijzer en kostbaarheden, op een afstand wachtposten, en daar door het gras aan het oog van de wachtposten onttrokken twee vrijende mensen, een hoogtepunt van hun liefde bereikend tussen dat wuivende hoge gras. Goed dat er niemand bij was om het te beschrijven. Behalve Hilde en Eber. Maar die hadden op dat moment nergens oog voor.
Hilde roept hun hengst, als ze zover is. Een keer fluiten. Daar komt hij aandraven. ‘Gulltoppr’, heeft ze de hengst genoemd. Naar het paard van Heimdal, één van de goden uit de oude verhalen. Krachtig, snel, statig, mooi en slim, dat is het paard, waarmee ze een verbond heeft gesloten, waar Eber zich alleen maar over kan verbazen. De band met de natuur is hij mee opgegroeid, maar begon hij te verliezen toen hij soldaat werd. “Van wie is de bewapening”, vraagt Eber, terwijl hij met Hilde alles op het paard bindt, van zwaard, helm, tot lijfsbescherming. “Van mij!”, is het korte antwoord van Hilde. “Het hing al die tijd bij mijn ouders. Mijn vader is oud en heeft geen andere zoon om het te dragen.”. “Ik heb er net niks van gemerkt dat je hun zoon was”, lacht Eber, terwijl hij haar kust. “Als krijgers zonen moeten zijn, ben ik hun zoon. Als degene die het eten maakt een vrouw moet zijn, dan ben ineens geen vrouw, als je het vlees draait? Wees wie je bent, dan maakt het niet uit, zoon of dochter. Misschien zijn de zonen sterker, soms, maar ik ben leniger. Heb ik ergens gefaald in de strijd?” “Nee”, zegt Eber, “alleen bij de eindfase ging je onderuit……” Eber pakt haar hand als ze naar huis lopen. “Volgens mij ben jij voor mij onderuit gehaald”, zegt Hilde, met een lachende blik op Eber gericht.
“Waar is Akke?”, vraagt Eber dan. “Eindelijk wordt je ook weer vader!”, zegt Hilde. Akke speelt met haar houten krijger bij mijn ouders. Ze weet van niks en dat kunnen we nog mooi zo houden. Er is teveel gebeurd voor een kinderwereld.” Daarna wordt Eber bijgepraat over alle mogelijke familie-, boerderij- en andere zaken, uit de afgelopen periode. Hij vertelt over wat hij op dat moment wil en kan delen uit de weken dat hij krijgsoverste was. Zo nu en dan gaat er een rilling door zijn lijf. Hij was een verbeten en ervaren moordmachine, in de dagen dat hij bij de Romeinen leefde. Hij werd weer mens, toen hij naar huis ging, maar de last van het verleden bleef op zijn schouders liggen. De spoken uit het verleden kwamen terug in zijn dromen en als hij ’s avonds in het donker bij het vuur zat. Hij werd opnieuw de moordmachine toen de leiding over een eigen krijgsmacht bij hem kwam. Hij wil nu voor altijd afscheid nemen van al het bloed. Voor zover de nachtelijke beelden hem met rust zullen laten. Zo valt hij in slaap. In de hoop rust te vinden. Niemand weet of hem dat die nacht gelukt is.
De andere morgen willen ze eigenlijk direct naar Hildes ouders, maar een boodschapper uit de hoeves bij het oude diepje is er al op tijd. Of ze zo gauw ze kunnen naar Adal willen komen. De uitgestelde oogstfeesten gaan beginnen en er wordt die dag al gepraat over het veenoffer. Volgens de oude traditie zal een deel van de wapens van de vijand aan de watergoden en de Vrouwe van het Ven worden gegeven. Als dank, en in de verwachting dat er ook dankbaarheid van de goddelijke machten zal zijn, opdat het nu weer goed zal gaan met de stam. Eber en Hilde rijden samen op Gulltoppr naar Adal, en worden met gejuich ontvangen. Er zijn mensen bij elkaar gekomen van heinde en verre, familie en verwanten van Ebers krijgsmacht, vrijen en onvrijen, het stikt van het volk. Een feest als dit is handel, is plezier, is lekker eten, is soms ook wel wat vechten, maar voor veel jongelui ook een manier om juist het tegenovergestelde te doen, en er komen nogal wat huwelijken uit voort. Het is dan ook een uitgelaten bedoening met zang en muziek, zodat de hoorns al van veraf te horen zijn.
Inmiddels zijn alle wapens, kleding, gebruiksmessen en wat er nog meer aan goede spullen buit zijn gemaakt tussen de boerderijen op een hoop gelegd. Eigenlijk zitten ze ook wel met een gewetensprobleem. Er zit ook krijgsbuit bij van hoeves verderop, van voorbij de verbrande zone, is de gedachte, en moeten ze dat niet teruggeven? Dat wordt dus de eerste vergadering min of meer. Al vrij snel is men het erover eens dat alles wat op de door de gemaskerde ruiter verbrande hoeves gebruikt kan worden gewoon gehouden kan worden. Dat is dan geregeld. De stapel wordt kleiner. Het gaat automatisch over in het volgende onderwerp: hoe worden die boerderijen weer opgebouwd? Sommigen zijn al begonnen. Er worden groepjes elkaar ondersteunende vrijen en onvrijen gevormd, zodat voor de inval van de herfst zoveel mogelijk mensen weer onder dak zullen zijn. De natuur om hen heen zal alles leveren wat nodig is. Genoeg bomen voor de gebinten, genoeg leem en vlechtwerk voor de muren, genoeg riet voor de daken. Het komt tot een herverdeling van het vee, zodat alle opgebouwde hoeves weer zelfvoorzienend kunnen worden. En ja, er is vee tekort, vanwege noodslachtingen, weglopen van een en ander, stelen en wat dan ook, maar er zijn ook hele creatieve oplossingen. Als de dochter van die ene boer die toch wat vee over heeft nou trouwt met de zoon van de ander, dan krijgt ze een bruidschat mee, zogezegd. Ze komen er wel uit.
Als dan ook nog naar de wapens gekeken wordt, is er ook nog wel wat te verdelen. Alles wat geschikt is voor de jacht is al gauw weg. Waarin de oogst niet heeft kunnen voorzien, vanwege alle spanningen, de vlucht naar het zuiden of de brand, moet de jacht de pijn van de winter maar op zien te vangen. Ze zullen er wel doorheen komen. De sfeer is goed, er lijkt op dat moment overvloed te zijn, de stemming en de verwachting maakt alles goed. De stapel is weer kleiner geworden. Is het voor de goden genoeg? Er worden creatieve oplossingen gevonden. De stam en de families daar omheen besluiten samen om de plaats waar ze de plunderaars hebben verslagen tot nieuwe offerplaats uit te roepen en te voorzien van godenbeelden. Niet zoals de Romeinen dat gewend waren. De stam kende van oudsher eenvoudige gestileerde voorstellingen van mannen en vrouwen, gehakt uit gevorkte bomen, met hier en daar accenten van manlijkheid of vrouwelijkheid. Ze zouden beter gelijkende beelden kunnen maken, maar ze deden dat niet en wilden dat niet. Het ging om de duiding EN de vervreemding. De goden waren geen mensen. De godenbeelden zouden er dan ook niet volledig op moeten gaan lijken. In het bos rond de hoeves werden alvast bomen uitgezocht, waarin de vormen al voor handen waren. Ze werden nog die dag gekapt en bewerkt. Tegen de avond stond er een kring van godenfiguren rondom de weer kleiner geworden stapel met te offeren voorwerpen.
Maar wie zou de ceremonie moeten leiden? Rana deed dat altijd. Na Rana’s dood was de priesterlijke functie weggevallen. Men was er eigenlijk al gauw uit. Hilde had het paard geleid bij het orakel. De goden waren Hilde welgevallig. Hilde had Rana ook nogal eens ondersteund in haar werk. Hilde is de nieuwe priesteres. Eigenlijk wordt het haar niet eens gevraagd. Zo gauw de beslissing genomen lijkt te zijn, beginnen vrouwen te zingen, en brengen ze haar spinsteentjes. Eén voor één geven de vrouwen er eentje, als symbool van de draad van het leven, waar de priesteres haar zegen aan kan geven. Er is nog een magische ijzeren staf bewaard, gebruikt door Rana, gebruikt door de priesteres voor haar, gebruikt door…. Nee, verder weten ze het niet meer, maar de staf is zo oud als men zich kan herinneren. Hilde krijgt het oude mes in handen, waarmee soms werd geslacht, en soms werd afgeslacht, als een mensenoffer een snee door de hals kreeg. Een mest met een ijzeren speerpunt als snijblad. Rana’s spantrommel wordt Hilde overhandigd. Hilde laat het over zich komen. Ze begint te trommelen en te zingen. Ze loopt een paar keer om de mensen heen en geeft dan haar boodschap af: morgen, bij het eerste licht, dan zullen ze samen naar de Ruige Hoogte.
Die nacht slaapt men overal waar maar plaats is. Hilde en Eber hebben een plek bij Adal en zijn vrouw. Ze worden al vroeg gewekt. Er hoeft niets geregeld te worden. Er hoeft niets overlegd te worden. Het ritueel is ouder dan de herinneringen, de plaats van iedere familie in het ongeschreven protocol is zo vastgeroest in de traditie, dat de ouderen precies weten hoe alles hoort te gaan en waar je meeloopt, terwijl ze het tussentijds doorfluisteren aan de jongeren, dat je het gevoel kunt krijgen helemaal geleefd te worden door het moment. Hilde trommelt en neuriet haar zang, loopt voorop, anderen volgen met hoorns, dan komen mensen met de offergaven, en zo gaat het verder, stap voor stap, zwijgend naar de ruige hoogte.
Aangekomen op de veenweg waar de strijd werd geleverd, is de natuur zwartgeblakerd. Roet en as waaien op waar de voeten worden neergezet. Er wordt een stukje open water opgezocht. Hilde zegent het water, roept de Vrouwe van het Ven aan om hun gaven te aanvaarden, en treedt dan opzij. De offergaven worden op een provisorisch gemaakt vlot gelegd, terwijl de families onder hoorngeschal en tromgeroffel zo dicht mogelijk bij de rand van het meertje proberen te komen. Ze zien het vlot afgeduwd worden. Na een een afstand van pakweg 25 armlengtes ligt het stil en zinkt. Het offer is aanvaard. De godenbeelden worden langs het pad in de zompige bodem van het veen geduwd. Ze zullen er blijven staan tot ze vanzelf omvallen. Tegen die tijd is het ook wel weer tijd voor een nieuw offer. Er is ook hout meegenomen voor de bouw van een eenvoudig tempeltje, dat op de heuvel wordt geplaatst waar de meeste krijgers vielen. De heuvel waar de doorbrekende vijand toch nog werd gestopt. Vier palen, wat hout voor een dakje, daarop wordt dat dakje met riet afgewerkt, eronder twee stukken hout om een draagbaar op te zetten, dat is voldoende. De draagbaar is ook al in de maak. Daarop komt eveneens een beeld te staan. Net als de andere simpel gemaakt van een gevorkte stam en daarin uitgehakte geslachtskenmerken. Het zal volgend jaar als het zaad in de akkers moet vallen over die akkers worden geleid.