Albert Metselaar Hoogeveen
De slag om de ruige hoogte

Kleine Bernt en de andere verdedigers van de zuidpunt van de weg over de ruige hoogte zien bij het eerste vuur de verkenners op zich afstuiven. Ze vrezen deze strijd. Ze zijn maar met elf man, ervaren jagers, maar wie heeft er ervaring in de strijd? Ze komen uit hun snel opgeworpen schuilplaatsen tevoorschijn en ze leggen de eerste pijlen op hun bogen. De haast waarmee dit gepaard gaat en de spanning van het eerste gevecht waarin ze verwikkeld raken, doen hun pijlen vrijwel doelloos in het niets verdwijnen. Slechts één plunderaar bijt voor eeuwig in het zand en rolt in een veenpoel. De andere vijf bereiken hun zandkop. Daar krijgen de verdedigers nog maar één keer de kans om te schieten (nog een dode en een schampschot) voordat er met ontblote zwaarden op hen ingehakt wordt. De verdedigers zijn zwaar in het nadeel. Lansen en schilden, daar moeten ze het mee doen. Ze moeten omhoog vechten. Paarden hebben ze niet bij zich omdat die op zouden vallen. De plunderaars hakken vanaf hun paardenruggen op hen in. De eerste verdediger valt met een gespleten schedel. De tweede krijgt een snee in de zijkant van zijn hals. Hij zakt bloedend in elkaar.

De helden van de ruige hoogte, ze vechten tot de laatste man. Kleine Bernt valt dodelijk gewond ter aarde. Na hem valt de laatste verdediger. Er zijn dan nog twee plunderaars over. De andere twee? Er is er ééntje alsog gedood door een lans, en de vierde is door zijn in paniek steigerend paarden afgeworpen en naar de geestenwereld gestuurd voor de Drentse krijgers hen nagingen. In de rooknevel is er niemand die hun strijd ziet en te hulp schiet. De laatste plunderaars galopperen verder, zuidwaarts. Weg van het vuur, weg van deze onheilsplek. Enkele oude boeren schieten uit de struiken tevoorschijn. Ze grijpen de paarden bij de kop en laten niet los, hoe wild ze ook tekeer gaan. Ze draaien de koppen van de paarden bij tot paarden en ruiters samen in het moeras glijden. Wegzinkend onder de lijven van hun paarden worden de laatste beide plunderaars door de geesten geroepen. Donkere wolken pakken zich samen bij de horizon.

In de middag barst boven de brandende venen een lang verwacht onweer los. De regen valt in zulke grote hoeveelheden uit de lucht, dat het vuur langzaam moet wijken. De goden maken een eind aan deze allesvernietigende vuurzee. Een flink deel van het bovenste veen is dan al aangetast, voor zover het veen de droge gedeelten boven water betreft. Als die avond het strijdtoneel door Allard en de zijnen geïnspecteerd wordt, vinden ze er enkel nog doden op de deels door het vuur verteerde veenweg. De lichamen van de plunderaars rollen ze weg, nadat ze onthoofd zijn, het moeras in. De slachtoffers die in het veen zelf het leven lieten zijn inmiddels allemaal al opgeslokt. De helden van de ruige hoogte, Kleine Bernt en zijn groep, zijn door het vuur verminkt. Hun lichamen worden verzameld. Onder een berg verschroeide huiden vinden ze het lijk van Rooie Hieke, de leiders van de plunderaars. Zijn hoofd wordt langs de weg over de ruige hoogte op een paal gespietst, zodat zijn ziel niet in het Walhalla aan kan treden. Zijn geest blijft nu slaaf van zijn overwinnaars, zeggen de volgelingen van de Vrouwe van het Ven. Aan de andere kant van de weg worden de hoofden van alle onthoofde en onbekende plunderaars geplaatst. De hoofden herinneren de mensen aan de slag die hier gestreden werd. Voor alle lieden die met verkeerde bedoelingen Drenthe binnenkomen zijn de hoofden een waarschuwing. Kom gerust verder, dan zullen jullie hoofden ernaast worden geplaatst.

De lichamen van de elf verdedigers van de groep van Adal en die van enkele gesneuvelden uit de linie van brandstichters worden bijeengebracht op een zandkop dichtbij het strijdtoneel. Ze worden overdekt met van elders aangevoerd brandbaar materiaal. Als het donker wordt slaan de vlammen opnieuw hemelhoog over de venen. Ze verlichten het slagveld en bewijzen de helden eer. Er zijn ook twee paarden omgekomen. Vriend of vijand, dat maakt niet uit, paarden zijn heilig. Ze krijgen een gezamenlijk graf. De ossen en de ossewagens, daar is niet veel meer van over. Het vuur deed zijn werk. Eén kop is nog mooi gaaf, en die wordt dan ook enige dagen later van de romp gehakt. Naar verluid is het vlees nog gebruikt voor een heerlijke ‘hoofdkaas’, waarin alle restjes bij elkaar zijn gestampt, maar het zal vooral zijn gegaan om de schedel en de hoorns. Deze kregen een plaatsje aan een gevel, nadat alle vlees eraf was. Vergaan, verdroogd, verstoft.

De overlevenden trekken zich in het holst van de nacht terug in hun kamp bij de hoeves aan het stroompje. Adal en Eber tellen hun strijdmakkers. Van de 52 die de strijd aangingen zijn er 31 teruggekomen. Buiten de de in de strijd gesneuvelde helden van de ruige hoogte stierven er mannen door misstappen in het veen en de gevechten met de vluchtende plunderaars. Hun lichamen zonken deels weg. De 21 gesneuvelde helden zullen voor altijd voortleven in de herinneringen van hun kameraden. Ter ere van alle gevallenen wordt enkele dagen later een heuvel opgeworpen over de asresten van de helden van de ruige hoogte. Daar bovenop wordt een gebouwtje gezet, waar de goden geëerd en de helden herdacht zullen worden. Dit mede ter ere van de zoon van de Grote Moeder, Eber, de grote leider, zonder wie er geen enkel verzet tegen de plunderaars geweest zou zijn. En dit mede ter ere van zijn rechterhand, Adal, de zoon van Maante, een man wiens naam weer genoemd mag worden. Want een vader van een held, dat moet ook een held zijn geweest. Mensen denken simpel en dat lost veel zaken op. Problemen die daarvoor door de menselijke gedachten zelf op gang zijn gebracht, denkt Eber. Net als die stierenhoorns en paardenschedels op de gevel van sommige boerderijen, denkt Eber, en moet dan glimlachen. Eerst bedenk je dat er boze machten en kwaaie geesten je dorp lastig gaan vallen, en dan bedenk je dat de heilige paarden en geofferde stieren je zullen beschermen, als je hun restanten aan je huis hangt. Als je het probleem niet had bedacht, had het je veel tijd gescheeld.

Het slagveld rond de weg door het veen is de dagen erop onder permanente bewaking. Het is niet uitgesloten dat er nog meer onguur volk naar Drenthe komt. Een tweede reden is de rijkdom die nog op diverse plaatsen is blijven liggen. Voor de dooie roverij een duik in het veen kon maken, werden de mannen ontdaan van alles wat nog bruikbaar was. Wapens zijn altijd welkom. Ook al heeft het vuur zijn tol opgeëist, dan nog is er genoeg redelijk onbeschadigd. Een paar prachtige zwaarden liggen bij elkaar. De leren schede is verschroeid, of deels verbrand, er is een handvat aangetast, maar dat kan wel weer hersteld worden. Kan, hoeft niet. Sommige schilden dreven nog mooi boven op het veen. Lansen kunnen een schacht missen, verteerd door het vuur, maar die kunnen ze zelf wel weer maken. Het vuur blakerde heel wat ijzer, maar het vuur was niet zo heet dat het ijzer echt is aangetast. Kettingen van barnsteen tekenden in grote zwarte plekken af rondom de verbrande halzen van wie ze droegen. Van barnsteen blijft niks over. Maar zilverwerk, goud, kostbare stenen van onbekende herkomst, bronzen hangers, mantelspelden, noem maar op, het ligt bij elkaar. Het wachten is op een of twee ossenwagens om de hele buit op te halen. Eerst zekerheid over veiligheid……

Na een week is er zekerheid. Hopen ze. Een deel van de manschappen is al naar huis gegaan, een keten van hoornblazers zou contact met hen houden, en de achterblijvers hebben een kampement op de ruige hoogte. Er wordt gepraat, er wordt gelachen, gegokt, gezeurd, gejankt, alle emoties komen eruit. Uiteindelijk blijven er vooral de grote verhalen, en de diepe bijna onuitspreekbare emoties van wie de verschrikkingen van de slag nog op het netvlies gebrand staat. Dan mogen ze allemaal naar huis. Eber en Adal ontbinden hun eenheid. Eén voor één nemen ze afscheid. Voor tijdelijk. In afwachting van de plechtigheid. Eerst de families terughalen, noodvoorzieningen treffen om mensen onder dak te brengen, en dan zien ze wel weer. Dan is het tijd voor die plechtigheid. De eerste gezinnen zijn al weer van over de grensrivier in het zuiden naar Drenthe teruggekomen. Zeven nachten, en dan bij die ene boom, ze weten allemaal welke bedoeld wordt, daar kwam de veenweg uit het watergebied het zand op. Zo gaan ze uit elkaar. Tot die ene krijger wat voorzichtig naar Eber komt.

Hij had hem wel gezien. Niet de grootste, niet de sterkste, maar wel een fanatieke, goed met de boog en snel met de lans. Hij was er pas op het laatst bij gekomen, toen ze al het veen in trokken. Hij had zich bij Adal gevoegd, en was onder zijn hoede bij degenen die de achterhoede de weg af zouden sluiten, als de rovers terug zouden proberen te trekken. Zijn tuniek is beschermd door een leren harnas, van kleine leren plaatjes. Behandeld met bijenhars wordt dat zo hard, dat meerdere plaatjes over elkaar pijlen smoren, terwijl ze door onafhankelijke bevestiging van elkaar een mens beweeglijk houden. Als de krijger onder Ebers ogen het leren harnas aflegt, geen idee waarom hij dat hier zou doen, denkt Eber, ziet hij ineens dat er twee borsten onder de kleding zichtbaar worden, van een omvang die hij van krijgers niet kent. Als ook de leren helm af wordt gedaan, inclusief enige gezichtsbescherming, kijkt hij recht in de ogen van …….. Hilde.

Vorig artikelHergebruik van textiel in vroegere tijden
Volgend artikelTandvlinders

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.