Een van de meeste gestelde vragen is: Hoe weet je nou als archeoloog waar je moet zoeken? In deze aflevering begint archeoloog Riemke helemaal aan het begin van het archeologisch onderzoek, nog voordat er wordt opgegraven. Soms zijn archeologische resten nog zichtbaar, maar hoe doe je onderzoek naar iets wat je niet kunt zien?
Archeologen graven, misschien onverwacht, liever niet op. Zo blijft de archeologische informatie over het verleden namelijk intact. De afgelopen jaren, en vooral sinds er wetenschappelijke archeologische onderzoeken worden uitgevoerd, hebben er enorme ontwikkelingen plaatsgevonden op het gebied van mogelijke onderzoeksmethoden. Daardoor kunnen archeologen veel meer leren uit een opgraving dan zo’n 50 jaar geleden. Precies om die reden proberen archeologen de bodem liever onverstoord te laten als dat kan. Ze gaan ervan uit dat er in de toekomst meer methoden beschikbaar zullen zijn om nog meer te leren over het verleden.
Waarom die nieuwe onderzoeken niet alsnog kunnen na een opgraving? Door te bouwen, sommige ingrepen in de bodem, en ook door het opgraven zelf, maak je de archeologische informatie (archeologen noemen dit de archeologische context of het bodemarchief) in de bodem kapot. Daarom is het zo belangrijk om tijdens een opgraving kundig te documenteren. Je kunt het maar één keer uitvoeren. Het vergt enige voorbereiding en strategie om dat mogelijk te maken.

In deze aflevering starten we met een bezoek aan RAAP, een onderzoeks- en advies bureau voor archeologie, cultuurhistorie en erfgoed. Het bedrijf is onderdeel van de commerciële archeologische sector. Deze sector voert het grootste deel van de archeologische onderzoeken uit in Nederland. Universiteiten kunnen ook onderzoek en opgravingen uitvoeren, maar dat gebeurt op veel kleinere schaal. Daarom komen die opgravingen niet aan bod in deze miniserie. Je kunt hier meer lezen over een recent archeologische onderzoek met opgraving uitgevoerd door het Groninger Instituut voor Archeologie, onderdeel van de Rijksuniversiteit Groningen.
Deze publicatie en film maakt deel uit van het project Oerschool en oeracademie (met projectnummer NWA.1397.201.001 van het onderzoeksprogramma NWA Wetenschapscommunicatie 2020 dat (mede) is gefinancierd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
