Bonna (Bonn), aan de oevers van de Rijn. In de villa van Gungerius. Waarom blijft een slaaf bij zijn meester? Er zijn situaties genoeg te bedenken waarin de stalknecht zo de benen zal kunnen nemen. Er zijn ook voorbeelden genoeg van slaven die dat deden en het met de dood moesten bekopen. Waar moet je naartoe? Buiten het vertrouwde wereldje van de eigen werkplek kom je amper of nooit. De onbekendheid met de buitenwereld is een grote drempel. Waar je ook komt, stel dat je weggaat, er zal bij de eerste blik op het brandmerk op de schouder, een zwaard getrokken worden. Als je geluk hebt zal je meester je na terugkomst zwaar laten geselen. Maar de dood door onthoofding of doorsteking komt even zo goed voor. Een ontvluchte slaaf is onbetrouwbaar, onverkoopbaar en brengt andere slaven maar op verkeerde gedachten. De angst om als medeplichtige gegeseld of gedood te worden is zo groot, dat veel slaven hun lotgenoot aangeven, zo gauw het eerste teken van een vluchtpoging kenbaar wordt. Stel dat een slaaf weg weet te komen… Al zijn vrienden zijn de lotgenoten die hij achterlaat. Als hij familie heeft, zal hij die nooit weer terugzien. Al deze dingen maken dat de slaven zich schikken in hun lot als ware het een door de goden gewenste en in stand gehouden ordening van de wereld, waarin iedereen zijn plaats dient te kennen.
Eenmaal ontwaakt uit zijn jarenlange roes, zet de stalknecht zijn mogelijkheden op een rijtje. Als hij wat wil zal het moeten gebeuren in de weken dat de meester weg is. Maar wat kan hij? De onzichtbare ketenen die duizenden lotgenoten in hun verblijven houden, houden ook hem bij zijn meesteres. Pas als er twee nachten na de ontmoeting met de meesteres ingebroken wordt in de villa van de Romein die enkele honderden meters verderop zijn landhuis heeft, ziet de stalknecht zijn kans schoon. De meesteres is de volgende dag bloednerveus. Wat zei Rana ook al weer? De stalknecht, de slaaf, Eber van de ruige hoogte, denkt terug aan zijn grootmoeder. Gek, hij had al jaren niet meer aan haar gedacht. Ze was uitgewist uit zijn geest, zoals het verdringen van zijn schuldgevoelens zoveel uitwiste. Ze zei iets in de geest van: “Je moet de mensen bevechten met hun eigen angsten”, of zoiets.
Als de meesteres de volgende dag weer “ongelukjes” laat gebeuren, pogingen om een schuldgevoel bij Eber op te roepen, bereidt Eber zijn eigen versies van bedrog al voor. De meesteres roept hem tegen het eind van de middag bij zich en gebiedt hem in het begin van de avond langs te komen. Als ze dat zegt heeft ze een twinkeling in haar ogen die niets te raden overlaat. De stalknecht meldt zich op het aangegeven moment bij de meesteres in haar vertrek. Als ze met een glimlach om haar mond en de woorden: “Jij weet tenminste wat je doen moet”, haar kleding op de grond laat glijden, klapt achter het huis een deur. Ze staat stijf van de schrik. Snel kleedt ze zich weer aan en gebiedt de stalknecht te controleren wat er gebeurd is. Deze komt al snel terug. Er is niets te zien. Hij vertelt er natuurlijk niet bij dat hij de deur eerst zelf losgezet heeft, in afwachting van een windvlaag. De meesteres maakt hem duidelijk dat ze hem vanavond toch eigenlijk niet meer nodig heeft. Als de stalknecht wegloopt, keert hij zich plotseling om. Hoort de meesteres dat? Het is net of er iemand over het dak loopt! Nee, ze hoort nog niets, maar ze zegt toch dat hij nog maar even moet blijven. Weer slaat er een deur dicht. De meesteres houdt zich groot. Uit alles blijkt echter dat ze van de zenuwen niet meer weet wat ze doen moet. “Geef mij een wapen, dan zal ik u verdedigen!”, roept de stalknecht. De meesteres raakt in paniek. Ze weet dat ze geen wapens aan een slaaf mag geven. Ze weet ook dat er niemand anders is om haar te beschermen. Dan horen ze voetstappen op het dak. “Kom mee!”, gilt de meesteres. Ze rent naar een ander vertrek en opent een grote kist. In de kist liggen de wapens van de meester…
De stalknecht weet dat nu het moment aangebroken is om de laatste stap te doen. Het moment waarop hij nooit weer terug kan. Hij is volgens de algemene gang van zaken ten dode opgeschreven door de stap die hij zet. Hij loopt op de meesteres af en legt zijn hand op haar mond. Hij knevelt haar dan met haar eigen ceintuur en een lap stof van haar kleding. Hij bindt haar handen vast op de rug en legt haar op haar bed. Ze laat hem stomverbaasd begaan. Voor ze beseft wat er gebeurt, heeft de stalknecht de wapenrusting van de meester aangetrokken. Het is nog uit de tijd dat die in het leger was. Het is al oud, maar voldoet nog goed. Het kuras zit wat krap, maar het kan er mee door. Hij zet de helm op, grijpt wat geld uit een buidel en groet de meesteres. “Het ga u goed. Vóór morgenvroeg wordt u niet gevonden. Tegen die tijd zit ik veilig.”
Het is pure bluf. Hij weet zelf niet of het hem zal lukken veilig weg te komen. Hij gaat naar de stal, maakt één van de paarden klaar voor een rit en rijdt nog een keer langs de woning van de meesteres. De kleine Julius springt van het dak af, in de armen van zijn vader. “Goed gedaan papa?” “Goed gedaan jongen”. Julius heeft het spel mooi meegespeeld, de voetstappen op het dak. Even buiten het landhuis passeren ze drie ruiters. Gelukkig, ze merken niets. Even later hangt het lichaampje van de jongen slap tegen het sterke lijf van de stalknecht. Julius is op het paard in slaap gevallen. Zo af en toe wordt het kind even wakker. Het bemerkt niet dat ze onder de bescherming van het duister de Rijn opzoeken, met een losgesneden bootje overvaren en dan te paard verder rijden in de richting van de dorpen van de Tencteri. Als er een kans is, moet die dáár liggen. Het oude stamland van de familie. Daar zal hij veilig zijn.
De gedachten gaan terug naar de Romeinse handelaren, die Drenthe bezochten, in Ebers jonge jaren. Daar was ook een man bij, wat ouder dan hem, een zo op het oog niet zo’n gezonde man, met de naam Kromme Aldrik. Maar het was een man met pit en kracht. Hij bleek familie te zijn. Hij was uit zijn geslacht, uit de stam van de Tencteri. Hij was dorpshoofd in het stamland. Zal hij nog leven? Hij heeft vast over de andere Tencteri verteld, die in het noorden, toen hij weer thuis was. Ook als hij niet meer leeft, kan het een kans zijn om een tijdje onderdak te hebben. Meer kansen zijn er eigenlijk niet, op dat moment.
De gedachten dwalen zo af en verder af. Dan dringt tot Eber door dat die drie ruiters naar het landhuis reden. Drie ruiters naar het landhuis, de villa? Het waren geen bekenden van hem en dus ook niet van de meester, want Eber kende alle gasten van de laatste jaren. Wat als het echt verkeerd volk is? Er zijn al villa’s leeggeroofd, slaven meegenomen en wie zich verzette vermoord. Hij heeft zoveel bekenden op die villa, ze leefden als broers en zussen, de slaven, lief en leed delend. En de verzorgster van Julius? Voor Eber beseft wat hij doet, draait hij het paard en rijdt hij met Julius slapend tegen zich aan terug naar de villa. Zijn loyaliteit aan zijn naasten hier wint het van zijn loyaliteit aan al die mensen uit het verleden, waarvan hij niet weet of ze nog leven. En die ene, Hilde, die leeft zeker niet meer, denkt hij. Hij heeft haar stervend opgenomen zien worden door die kracht uit het veenmeertje.
Terug op de villa komt hij net niet te laat. De slaven zijn bij elkaar gedreven en drie zich als Romeinse soldaten voordoende mannen zoeken naar kostbaarheden. Uit hoe ze met hun wapens omgaan maakt Eber op dat het echt soldaten zijn. Waarschijnlijk deserteurs. Hij staat plotseling bij hen. Ze hebben nergens op gerekend. Waren ze getipt, dat de meester weg zou zijn? Wie hij is en waar hij zich mee bemoeit? “Mijn naam is Eberius, soldaat van het XXe Legioen Valeria Victrix. Wie waagt het mijn dierbaren te bedreigen?” Als Eber dat uitspreekt, komen er nog twee mannen uit een zijkamer. De deserteurs blijken met hun vijfen te zijn. Eber bedenkt zich geen twee keer. De beste verdediging is de aanval, als je in de minderheid bent. Hopend op het verrassingseffect, en vertrouwend op zijn kracht, zwaait hij met zijn zwaard. Ongeoefend, jarenlang heeft hij dit niet kunnen doen, maar in één klap is de eerste deserteur onthoofd, en bij de tweede ligt een buik opengereten van de man die naast hem staat. Dan komen de drie anderen in actie.
Het gevecht laat zich niet beschrijven, maar gebruikmakend van muren weet hij zijn rug gedekt, en gebruikmakend van een deuropening weet hij het zo te manouvreren dat er niet meer dan één tegelijk op hem af kan komen. Dat is het einde van de laatste drie deserteurs. Eber moet echter zelf een prijs betalen, die een vervolg van de vlucht onmogelijk maakt. Hij heeft een houw over zijn linkerarm gekregen. Het is niet dodelijk, maar de wond vraagt om behandeling en rust. De meesteres wordt los gemaakt. Eber heeft zijn verhaal al klaar. Hij zou zogenaamd bang zijn geweest dat ze zou roepen, of lopen op de verkeerde plekken, en daarom had hij haar uit voorzorg gekneveld. Of ze het gelooft? Geen idee. Maar ze weet dat de realiteit en haar pogingen om de slaaf te verleiden kanten van de werkelijkheid zijn die ook niet naar voren moeten komen. Ze speelt het mee. Wat telt, dat is haar veiligheid. En die van de slaven. Want die kosten geld. De meesteres verzorgt samen met Julius’ verzorgster zijn wonden, terwijl de andere slaven de dode deserteurs uitkleden, alle bezittingen wassen en selecteren, wapens opbergen, en de lijken dumpen in een gat achterop het land van de villa. O ja, en waar was Julius eigenlijk? De jongen heeft niks gemerkt. Eber heeft hem bij een kalf in de stal gelegd. Ze slapen beiden zij aan zij.