
In het grootste deel van de prehistorie moesten mensen zich voor hun levensonderhoud van stenen werktuigen bedienen. Daarnaast gebruikte men voor allerlei hulpgerei ook hout en been. Voor stenen werktuigen was vuursteen het meest geschikt. Het is keihard en levert bij bewerking werktuigen op met vlijmscherpe snijkanten.

Mensen waren in de prehistorie aangewezen op de mogelijkheden die het landschap bood waarin ze verbleven of rondtrokken. Daar moesten ze het mee doen. Vergeleken met wat nu normaal gevonden wordt, zou wij een bestaan in die tijd als bijzonder zwaar ervaren. De meesten zouden het zelfs niet overleven. Omgekeerd zouden prehistorische mensen onze verworvenheden onmogelijk hebben gevonden.
Voor welzijn en leven waren functionele gereedschappen van levensbelang. Mensen die toen in ons land leefden waren toen aangewezen op zwerf- en rolstenen die in het landschap voorkwamen of langs rivieren te vinden waren. Met de kennis waarover men beschikte, selecteerden ze geschikte steensoorten om gereedschappen van te maken. Vuursteen was hierbij favoriet. Bovendien waren deze overal te vinden. Het keiharde, dichte gesteente was goed en voorspelbaar te bewerken. Een werktuig was zo gemaakt.


Toch was met vuursteen niet alles koek en ei. Gemiddeld genomen is het met de kwaliteit van vuurstenen in ons land niet best gesteld. Ze liggen sinds de voorlaatste Saale-ijstijd al zo’n 150.000 jaar in en op de bodem. Bij vuurstenen in rivierafzettingen is dit soms nog langer. Het gevolg is dat chemische en fysische verwering op de ogenschijnlijk onverwoestbare vuurstenen hun sporen hebben nagelaten. Toch zijn er uitzonderingen. Op sommige vindplaatsen was de kwaliteit van vuursteen zo goed, dat er in de prehistorie bijlen en ook dolken van gemaakt werden.
Vuurstenen uit keileem leenden zich daar goed voor. Vuurstenen die aan of dicht onder het oppervlak gevonden waren, bezaten vaak breuken, die niet altijd zichtbaar waren. De kans was niet denkbeeldig dat een werktuig tijdens het maken plotseling doormidden brak. Hier komt nog bij dat in de vuurstenen zelf door verwering ook bestanddelen zijn opgelost en verdwenen. Dit alles is oorzaak dat aan het oppervlak gevonden vuurstenen moeilijker zijn te bewerken. Niettemin zijn in de loop van de tijd in ons land vele tienduizenden werktuigen van lokale vuursteen gemaakt. Uit de vorm en afwerking van vuistbijlen, bladspitsen, pijlpunten, schrabbers, bijlen en dolken blijkt een groot inzicht en vakmanschap van de makers. Men wist om te gaan met een grondstof die soms gebreken vertoonde.

Bewerking van vuursteen
Het zou te ver voeren om uitgebreid in te gaan op de verschillende bewerkingstechnieken, die in de prehistorie gehanteerd werden. Hierover zijn boeken volgeschreven. Duidelijk is dat het bewerken van vuursteen materiaalkennis vereist en een goede beheersing van de bewerkingstechnieken. Het was niet eenvoudig om deze vaardigheden onder de knie te krijgen. Bij het bewerken van vuursteen komen technieken aan de orde die bepalend zijn voor het type werktuig dat men voor ogen had. Het maken van bijlen vraagt andere handelingen dan het produceren van pijlpunten, schrabbers of dolken. Het is goed voorstelbaar dat vuursteenbewerkers zich in de prehistorie specialiseerden in het maken van bepaalde soorten werktuigen. Dit is inherent aan vrijwel ieder ambacht. Een cursus sieraden maken maakt je nog geen zilversmid. Daar is meer voor nodig. Uit de ethnografie van Papoea Nieuw Guinea is bekend dat het zo’n tien jaar duurt voordat iemand zich een volleerd maker van bijlen mag noemen. Vergelijkbaar was het omgaan met vuursteen. Voordat iemand voldoende kennis en vaardigheid had ontwikkeld om werktuigen te maken, moest men een leerproces doormaken. Kinderen zullen er al op jonge leeftijd mee zijn begonnen. Hoewel we het nooit precies zullen weten, zou het niet hoeven te verbazen dat heel wat bewerkte vuurstenen in feite producten zijn van leerprocessen.



Uit opgravingen bij Aalborg in het noorden van Jutland in Denemarken is gebleken dat hier een vuursteenindustrie gevestigd was, die zich vooral op dolken had gespecialiseerd. De benodigde vuursteen werd door plaatselijke mijnbouw verkregen.
Voor de vulling van een ‘boerengereedschapskist’ produceerde men in Denemarken en Noord-Duitsland (half)producten van grote bijlen, sikkels, beitels, e.d. Sommige vuursteenbewerkers moeten hierin bijzonder bedreven zijn geweest. Visgraatdolken zijn hiervan mooie voorbeelden. De afwerking van deze vuurstenen handwapens is zonder meer bewonderenswaardig. Dolken, bijlen en andere werktuigen werden vervolgens verhandeld tot ver buiten het productiegebied. Bekend is dat platte vuursteenconcreties die bij Helgoland voorkwamen, zeer geschikt waren om sikkels van te maken. Deze zijn in een groot gebied in Noordwest-Europa teruggevonden. Zowel op Helgoland als op andere plaatsen in Noord-Duitsland, Denemarken en Zuid-Zweden zullen er vuursteenbewerkers zijn geweest, die in hun werkzame leven vrijwel niet anders deden dan het maken van bijlen, dolken of sikkels.

Enkele bespiegelingen over vuurstenen bijlen en hout
In Drenthe zijn in de loop van de tijd vele tientallen vuurstenen bijlen gevonden. Ze variëren in grootte van 4 tot ruim 30 cm. Grafvondsten van bijlen zijn in alle gevallen het kleinst. De meeste hebben een afmeting tussen de 5 en 12 cm. Vele zijn prachtig afgewerkt en glanzend gepolijst. Wel blijkt dat dit echte gebruiksvoorwerpen zijn geweest. Ze zijn in meerderheid behoorlijk gesleten, vaak bijgewerkt en opnieuw geslepen. Uit vondsten in hunebedden is gebleken dat veel van de bijlen opnieuw zijn geslepen en scherp gemaakt, voordat deze als grafgift mee het graf in gingen. In hun gedachten over het hiernamaals was men blijkbaar van mening dat de overledenen ook na hun dood moesten kunnen beschikken over gereedschap.


De vormvariatie van vuurstenen bijlen is groot. Sommige zijn op dwarsdoorsnede ovaal. Bijlen van 20 cm en meer bezitten meestal een rechthoekige doorsnede. Bij deze gaat het doorgaans om importproducten. Aangenomen wordt dat bijlen groter zijn dan 15cm geïmporteerd zijn. De fabricage ervan vond plaats in Zuid-Zweden, Denemarken en Noord-Duitsland. Uit vers gedolven vuursteen maakte men halfproducten van allerlei typen bijlen. De verdere afwerking, zoals het slijpen en polijsten van het bijllichaam en het afscherpen van de bijlsnede werd overgelaten aan de nieuwe eigenaars. In het donkere jaargetijde had men zo wat omhanden.
Vuurstenen bijlen waren voor de Trechterbekerboeren in het Neolithicum en de daarop volgende Enkelgrafcultuur onmisbare werktuigen. Zo zeer zelfs dat ze ook een belangrijke rol gespeeld hebben bij ceremoniële gelegenheden. Dit geldt met name voor bijlen die groter waren dan 20 cm. Bijlen waarmee gewerkt werd, waren kleiner. Bovendien zijn deze door frequent optredende beschadigingen diverse malen door herstelslijpingen gerepareerd. Ze werden daardoor kleiner en waren op een gegeven moment op. Met bijlen van vuursteen kon prima hout worden bewerkt voor de bouw en herstel van de behuizingen. Hoewel het snijdend en verspanend vermogen van een vuurstenen bijl een stuk geringer is dan een vlakbijl van ijzer, men kon er ook effectief bomen mee omhakken.

De vorm van vuurstenen bijlen is nogal variabel. Prehistorische vuursteenbewerkers waren zo bedreven in hun vak, dat zij allerlei bijltypen konden maken al naar gelang het gebruiksdoel. Voorstelbaar is dat een iets dikker bijllichaam, of een bijl met een iets steilere welving beter in staat was om de schokken bij het bewerken of splijten van hard hout op te vangen. Dit kan bij het omhakken van bomen een rol hebben gespeeld, hoewel slankere bijlen in combinatie met een in verhouding langere steel hout makkelijker verspanen, vooral bij vers hout. Om reeds geveld hout te bewerken of te splijten had men waarschijnlijk meer aan iets dikkere bijlen met een kortere schacht.
In de Trechterbekertijd vormden nederzettingen en omliggende akkers betrekkelijk kleine open plekken in een overwegend zwaar bebost landschap. In veel gevallen moet het om hoog opgaand bos zijn gegaan, met eiken, linden, esdoorns, iepen en in mindere mate essen. Op drogere en ook nattere plaatsen zullen ook berken en lijsterbessen hebben gestaan. In een natuurlijk bos gaan voortdurend bomen van allerlei leeftijden dood en groeien nieuwe op. Stormen zorgen lokaal voor windval, waardoor open plekken ontstaan. Op die plaatsen krijgt opslag van jonge bomen groeikansen. Bomen die staand dood gaan vallen meestal niet direct om. Dat gebeurt pas als de meeste wortels zijn weggerot. Bij eiken kan dit tien tot wel twintig jaar duren. In een natuurlijk bos komen verspreid grote en kleinere bomen voor die al jaren geleden zijn gestorven, maar nog wel overeind staan. Neolithische boeren zullen de voordelen van deze op stam staande boomlijken vast hebben gewaardeerd. Hetzelfde geldt voor bomen die door windval sneuvelden.

Spinthout van bomen is gevoelig voor schimmels en bacteriën. Het rot binnen een paar jaren weg. Ook bij eiken. Kernhout rot minder snel. Bij eiken gaat dit door het hoge looizuurgehalte bijzonder langzaam. Eikenhout is vele jaren na de dood van de boom nog uitstekend te gebruiken mits het geen contact heeft gemaakt met de bosbodem. Schimmels en insecten kunnen weinig met het looizuurrijke eikenhout.

Het voordeel van op stam staande boomlijken van eiken is, dat deze na verloop van tijd bijna al hun takken verliezen. Alleen boven in de kroon bevinden zich nog enkele. De stam zelf bestaat vrijwel uitsluitend uit kernhout. Het is te verwachten dat Trechterbekerboeren hiervan gebruik gemaakt hebben. Het bespaarde hen een hoop werk, met als bonus dat de houtkwaliteit in de meeste gevallen zeker zo goed was dan stamhout van gekapte, levende eiken. Hier kwam nog bij dat stamhout van dode eiken door hun gemis aan takken makkelijker en ook sneller uit het bos gesleept konden worden. Een ander voordeel was dat het rotgevoelige spinthout niet verwijderd hoefde te worden.

Met het beschikbare vuurstenen gereedschap kon men het hardere, kernhout prima bewerken en op lengte krijgen. Dat men hiervoor verschillende bijltypen gebruikte, lijkt zeer waarschijnlijk. De grote variatie in vuurstenen bijlen berust zeker niet alleen op toeval. Afhankelijk van de boom- en houtsoort zal men verschillende bijltypen in gebruik hebben gehad.


Vuurstenen bijlen als votiefgave
Het grote belang van vuurstenen bijlen in de Trechterbekertijd, weerspiegelt zich in het feit dat deze bijlen ook nog een andere betekenis hadden, namelijk hun verbintenis met bovennatuurlijke zaken. Grote bijlen waren importproducten die door ruiling waren verkregen. Niet iedereen zal in die tijd daarvoor de middelen hebben gehad. Het bezit van een of meer grote geslepen bijlen zal de eigenaar of de nederzetting zelf een zeker prestige hebben gegeven. Uit verschillende vondsten in natte omgevingen blijkt dat grote bijlen van betekenis waren bij ceremoniële gelegenheden.

Juist omdat bijlen in de Trechterbekertijd zo belangrijk waren, dichtte men er waarschijnlijk bepaalde krachten aan toe. Grote vuurstenen bijlen moeten sacrale voorwerpen zijn geweest, die hun betekenis aan bovennatuurlijke machten ontleenden. In die zin waren ze in de belevingswereld van de Trechterbekerboeren zeer belangrijk. Men associeerde deze voorwerpen met hun goden- en geestenwereld en ongetwijfeld ook met hun voorouders. Waarom men dit vermoedt? Bijlen groter dan 20cm zijn nooit als werktuig gebruikt. Ze zijn vooral gevonden in deposities aan de rand van met veen gevulde natte beekdalen in de buurt van (stromend) water, maar ook bij vennen en moerassen.

Terzijde
De grootste bijl ter wereld is van vuursteen
Spectaculaire vondsten worden meestal bij toeval gedaan. De vondst van ’s werelds allergrootste vuurstenen bijl spant hierbij wel de kroon. Het voorwerp, dat voor een klein deel uit de grond stak, bleek een glad geslepen vuurstenen bijl te zijn van maar liefst 50,5 cm lang. Een paar dagen later vond men nog een tweede bijl met een lengte van 35 cm. Beide bijlen zijn gevonden bij het graven van een afvoergeul in de buurt van het plaatsje Kobberup in het noorden van het Deense Jutland.
Grote vuurstenen bijlen waren nooit functioneel. Er is niet mee gehakt, daar waren ze te kwetsbaar voor. Deze bijlen hadden een sacrale functie, die bij religieuze gelegenheden aan de rand van stromend water of in veenmoerassen werden geofferd. Ook in ons land zijn vergelijkbare grote bijlen gevonden aan de rand van moerassige beekdalen en in vennen. Beide Deense bijlen lagen oorspronkelijk in een vergelijkbare natte positie, aan de rand van veenmeer. Het veenmoeras is in recente tijd drooggelegd en ontgonnen tot landbouwgrond.

De vondst van beide bijlen in het veen aan de rand van een voormalig veenmoeras, maakt duidelijk dat het hier om offerbijlen gaat, die met opzet in het moeras geplaatst zijn. Opmerkelijk is dat beide bijlen zo zorgvuldig zijn afgewerkt. Meestal is bij offerbijlen sprake van ongeslepen bijlen, waarbij ook de snede vaak niet is afgewerkt.
De 5700 jaar oude vuurstenen bijl van Kobberup met zijn lengte van ruim 50 cm is de allergrootste bijl die ooit in Noordwest-Europa is gevonden is en is mogelijk ook de allergrootste stenen bijl ter wereld. Ze zijn ondergebracht in het Viborg Museum in Viborg, Denemarken.

Vergelijkbare votiefgaven zijn ook bekend uit de Bronstijd, waarbij kostbare bronzen zwaarden zijn gebruikt. Vooral het bronzen reuzenzwaard van Ommerschans met zijn lengte van 68cm en zijn bijna perfecte afwerking staat hierom bekend. Het zwaard is aan het eind van de 19e eeuw op een landgoed in Overijssel gevonden. Het was geen zwaard om mee te vechten. Zo waren de sneden niet aangescherpt. Het gaat hierbij veel meer om een kostbaar religieus of ceremonieel voorwerp, dat indruk maakte door zijn grootte en fraaie vormgeving. Vergelijkbare bronzen zwaarden zijn er meer gevonden. Ze kwamen tevoorschijn uit rivieren, moerassen en venen. Blijkbaar waren ze bedoeld om contact te leggen met de onzichtbare andere wereld, om voorouders te eren of om gunsten bij goden en geesten af te smeken. Dat de geheimzinnige onderwaterwereld van moerassen en rivieren in de prehistorie in Noordwest-Europa vele duizenden jaren lang een religieuze betekenis heeft gehad, is wel duidelijk. Om in de gunst te komen van de godenwereld offerde men kostbare voorwerpen.

De bijlen die men in natte deposities heeft gevonden, zijn voor een deel of helemaal niet geslepen en een aantal bezit ook geen aangescherpte snede. Functionele werkbijlen zijn nooit in deze natte deposities aangetroffen. Omgekeerd zijn geen vondsten bekend van grote ceremoniële bijlen bij opgravingen in en rond hunebedden. Door hun lengte waren grote bijlen voor hakwerk te kwetsbaar. De langste vuurstenen bijl is gevonden bij Zuidbarge in Drenthe. Deze meet ruim 32cm!
Hoewel op bijlen groter dan 22cm gebruikssporen ontbreken, zijn op sommige bijlen sporen van rode oker aangetroffen. Rood oker is een pigment dat men op bepaalde plaatsen uit de grond haalde. Het bestaat uit een mengsel van silicium en klei dat bruinrood van kleur is door hematiet. Hematiet is een ijzeroxide. Sporen van het rode pigment zijn op een aantal bijlen aangetroffen op de welving bij de snede. Deze bijlen zijn mogelijk gebruikt bij ceremoniële gelegenheden.

Opmerkelijk is dat hoewel de bijlen nooit als hakwerktuig gebruikt zijn, ze een lichte glans bezitten, die over het hele oppervlak aanwezig is. Dit kan alleen verklaard worden doordat de bijlen met iets waren omwikkeld, waarbij over het hele oppervlak van de bijl enige frictie is opgetreden. Dit laatste treedt niet op als het omwikkelen bedoeld was om beschadigingen te voorkomen, tijdens hun lange reis naar ons land. De bijlen moeten herhaaldelijk en gedurende langere tijd uit- en weer ingepakt zijn. Hierbij moeten we denken aan specifieke gebeurtenissen waarbij de bijlen te voorschijn worden gehaald, misschien van hand tot hand gingen en daarna weer werden ingepakt. Overeenkomstige handelwijzen zijn in de ethnografie bekend uit Papoea Nieuw Guinea, waar voorwerpen met bijzondere krachten voor ceremoniële activiteiten tevoorschijn worden gehaald, vervolgens uitgepakt en na beëindiging van de ceremonie weer werden ingepakt en zorgvuldig bewaard. De glans op de bijlen, met name op de hoeken en de ribben, doet vermoeden dat de vuurstenen bijlen vele honderden malen, zo niet meer, zijn uit- en ingepakt.

Het slijpen van vuurstenen bijlen
Het slijpen en polijsten van grote vuurstenen bijlen heeft veel inspanning en tijd gekost. Dit hoeft geen nader betoog. Zandsteen waarop men de bijlen sleep is weliswaar iets harder dan vuursteen, maar het verschil is minimaal. Experimenten hebben laten zien dat het handmatig slijpen van een relatief groot vuursteenoppervlak veel inspanning vergt en lang duurt. Een middagje slijpen op een zwerfsteen van zandsteen levert geen afgewerkte, geslepen bijl op. Urenlang achtereen slijpen waarbij met armen en handen flinke druk op de slijpsteen moet worden uitgeoefend, hielden maar weinigen vol. Hier kwam nog bij dat niet iedere bijl hetzelfde was. De halffabrikaten hadden een oppervlak met oneffenheden, waar veel variatie in zat.

Waarschijnlijk sleep men de bijlen uit de hand op zwerfstenen van zandsteen en was het teveel werk of vond men het niet nodig om de bijl in zijn geheel glad te slijpen. In de daaropvolgende Enkelgrafcultuur zijn bijlen van vuursteen vaak wel in zijn geheel geslepen. Kortom, zeker is dat vroeger halffabricaten van vuurstenen bijlen geheel of gedeeltelijk werden geslepen en gepolijst, maar hoe men dit deed en waarmee is niet precies bekend.


Hulp bij het slijpen
Slijpsporen en vooral slijpfacetten die ik jaren geleden op een vuurstenen bijl van Gerke Holtrop in Borger zag, brachten mij op de gedachte dat men bij het slijpen mogelijk gebruik heeft gemaakt van hulpmiddelen, die de bijlen met een grotere kracht over de slijpsteen liet bewegen. Een kleminrichting met een hefboomwerking zou het slijpen minder inspannend maken, en ook tot een sneller resultaat hebben geleid. Vooral de relatief diepe en lange krassen in combinatie met facetten intrigeerden mij. Vergelijkbare lange krassen en slijpfacetten kende ik namelijk van geslepen plakken agaat uit het Duitse Idar-Oberstein.





Teneinde achter het ontstaan van deze lange krassen op vuursteen te komen, heb ik met vlakke zwerfstenen van bontzandsteen van Ellertshaar slijpproeven gedaan met verschillende vuurstenen. Hieruit bleek dat het slijpen inspannend is en veel tijd vergt. Ik koos voor zwerfstenen van bontzandsteen omdat deze goed afnemen. Bontzandsteen is poreus en is samengesteld uit zandkorrels die door secundaire aangroei van silica uit poriewater vaak hoekig en scherp zijn. Hierdoor glinstert bontzandsteen vaak in zonlicht. Een bijkomende factor is dat slijpen op een grote slijpsteen sneller gaat. Van dergelijke slijpstenen zijn weinig voorbeelden bekend. Recentelijk vond Fokke Kiestra uit Assen in de buurt van Smilde een zeer grote slijpsteen van zandsteen. Het is met afstand de grootste die in onze regio is gevonden. De meeste slijpstenen zijn tilbaar en veel kleiner.

Dat bij het slijpen en het verdere afwerken van een grote vuurstenen bijl mogelijk gebruik gemaakt is van hulpmiddelen, is niet meer dan een aanname. Sporen of resten hiervan zijn nooit gevonden. Met de diepe krassen en de slijpfacetten op vuurstenen bijlen in het achterhoofd, geeft onderstaand verhaal te denken.
Het slijpen van agaat
In het recente verleden sleep men op verschillende plaatsen in Duitsland edel- en sierstenen op zeer grote door watermolens aangedreven slijpstenen van (bont)zandsteen. In het Westduitse Nahe-gebied sleep men op deze wijze agaten. De agaten vond men in oude Permische basalt-afzettingen in de omgeving. Melafier-amandelsteen, zoals deze oude basalt wel genoemd wordt, zit vol kleine en grote holten. Het zijn oude gasblazen, die destijds in de lava zijn blijven steken. In de loop van de tijd zijn deze opgevuld met kwarts, amethist, calciet en ook agaat. De agaten in het Nahe-gebied waren in de Romeinse tijd om hun fraaie kleur al bekend en begeerd. De plaats Idar-Oberstein is er later wereldberoemd door geworden.


Agaat bestaat uit chalcedoon, een kryptokristallijne kwartsvariëteit, dat ook een bestanddeel van vuursteen is. Om agaten te slijpen, lagen de slijpers op lage houten banken. In liggende houding drukten zij de harde sierstenen met kracht tegen de ronddraaiende slijpwielen. In lighouding konden zij met hun armen en handen meer druk leveren en het slijpen langer volhouden. De grove, lange krassen die de zandstenen slijpwielen op de agaten achter laten, komen sterk overeen met die op vuurstenen bijlen. Alleen, in de prehistorie kende men geen watermolens en slijpwielen van zandsteen evenmin. Men gaat er van uit dat het slijpen van bijlen destijds met de hand werd gedaan op zwerfstenen van zandsteen. Bij kleinere werkbijlen zal dit inderdaad het geval zijn geweest. Het is echter voor te stellen dat men bij grotere bijlen deze in hout kon vastklemmen en met een soort hefboomwerking met kracht in heen en weer gaande bewegingen over het slijpsteenoppervlak kon bewegen. De slijpfacetten die op sommige bijlen aanwezig zijn, maken duidelijk dat men deze tijdens het slijpen langere tijd in een gefixeerde stand kon houden. Alleen zo zijn de vlakken met parallel verlopende slijpkrassen op bijlen te verklaren. Met alleen uit de hand slijpen op een zwerfsteen van zandsteen lukt dit niet.
035

Slijpen met zwaar zand
Hoewel bewijzen ook hiervoor ontbreken, zou het kunnen zijn dat men bij het slijpen gebruik gemaakt heeft van granaatzand of zwaar zand dat een percentage rode granaatkorrels bevatte. Granaat is een mineraal dat in sommige noordelijke zwerfstenen soms grote kristallen en/of kristalaggregaten vormt. Vooral sommige migmatiet-gneizen zijn er rijk aan. Zandkorrels van granaat komen in noordelijke zanden vrij veel voor. Granaat is veel harder dan kwarts of vuursteen. Slijpen met granaatzand gaat daarom sneller.

Zandkorrels van magnetiet, ilmeniet en granaat hebben een hoger soortelijk gewicht dan kwartskorrels. In spoelzones in beken en rivieren en ook in erosiegeulen vindt vaak een selectie plaats van de zwaardere korrels. In stromend water maar ook door golfslag worden de mineraalkorrels geconcentreerd in donkere strepen en filmpjes. Deze tekenen zich duidelijk af tegen het lichter getinte kwartszand. Ook op de stranden komt zwaar zand veel voor. Selectie en aanrijking ervan vindt daar vooral plaats door de wind.
Hoewel in het recente verleden experimenteel onderzoek al veel duidelijk heeft gemaakt, zou verder onderzoek nog meer klaarheid kunnen brengen.
Dit artikel is een deel van een serie van 21 artikelen over het gebruik van zwerfstenen. De overige delen zijn te vinden op https://www.hunebednieuwscafe.nl/category/gebruik-van-stenen-in-de-prehistorie/