In de Middeleeuwen werd gedacht dat neolithische bijlen waren ontstaan door blikseminslagen en er werd ook gedacht dat ze hiertegen beschermden. Waarschijnlijk bestond dit geloof al langer, misschien wel zo’n 2000 jaar als je naar archeologische sporen kijkt. Als je een donderbijl in je huis had, was er minder gevaar voor nog een blikseminslag. Want de bliksem slaat niet tweemaal in op dezelfde plek.
De bijlen werden ook als amulet gedragen. Dat aan stenen artefacten tijdens de Middeleeuwen in heel Europa magische krachten toegeschreven werden, bewijzen de neolithische gepolijste bijlen die in de toegang van de boerderijen werden ingemetseld. Ze werden ook vaak onder de drempels gelegd of in de muren aangebracht, ook werden ze wel in de nok van een huis geplaatst.

De stenen bijl kon in het volksgeloof een geneeskrachtige werking hebben, drinkwater beschermen tegen ziekten, gewassen vrijwaren van rot, het weer voorspellen en dieren werden er mee genezen. Tot het eind van de vorige eeuw werd door een smid uit Vijlen pijn van gezwollen tandvlees van paarden verzacht met een ca. 7000 jaar oude bandkeramische dissel. En een bijl die door een boer gebruikt werd om de uiers van koeien mee te bestrijken ter voorkoming van ontstekingen kwam in de 19e eeuw in de handen van verzamelaar Charles Guillon.

Een bijzondere prehistorische bijl werd door Sint-Maarten gebruikt om de duivel op zijn kop te slaan. Volgens de verhalen werd deze bijl door de heilige gebruikt om afgodsbeelden stuk te slaan. Gebruikerssporen tonen dit echter niet aan, het lijkt er niet op dat de bijl is gebruikt om harde voorwerpen mee kapot te maken. Dat Sint-Maarten afgodsbeelden stuk sloeg, lijkt wel aannemelijk. Sulpicius Severus heeft kort na de dood van Sint-Maarten een hagiografie over hem geschreven. Hierin staat onder meer beschreven hoe hij op verscheidene plaatsen heidense tempels, altaren en afbeeldingen vernielde.
De prehistorische bijl staat nu bekend als de Hamer van Sint-Maarten. Het was een heidense cultische bijl die later werd gekerstend. Volgens een legende werd niemand minder dan Bonifatius in 754 bij Dokkum met deze heidense offerhamer gedood. De Hamer van Sint-Maarten werd een reliek en maakte eeuwenlang deel uit van de Utrechtse Domschat, waarin hij in een inventarislijst uit 1498 en 1571 “maleus beati Martini” werd genoemd.

De bijzondere bijl werd in de vroege middeleeuwen door een onbekend persoon gevonden, vermoedelijk in Drenthe. Het gaat om een groenachtige serpentijnsteen. Aan een kant was deze als bijl gevormd en aan de andere kant als hamer. Rond 1300 werd het voorwerp in een zilveren vatting gezet. In het Drents Museum in Assen bevindt zich een replica uit 2011.
De originele Hamer van Sint-Maarten is tegenwoordig te bewonderen in Museum Catherijneconvent in Utrecht. Op de sacristie-inventarislijst uit 1504 wordt hij omschreven als: De hamer van Sint Maarten, waarmee hij ooit de duivel had geslagen. De Latijnse tekst op de hamer refereert aan het neerhalen van de heidense tempels en afgodsbeelden:
Ydola vanarunt Martini cesa securi nemo deos credat qui sic fuerant ruicuri.
De ijdele afgodsbeelden storten neer, getroffen door de bijl van Martinus. Laat niemand geloven dat het goden zijn die bestemd waren om zo neer te storten.
De tekst is hier en daar afgewisseld met een decoratief element. Zo bevindt zich een draakje na de lettergreep ‘TINI’ en het woord ‘CESA’, terwijl het woord ‘NEMO’ door twee bloempjes wordt geflankeerd en een vogel de regel met het woord ‘DEOS’ afsluit. Als achtergrond van de inscriptie is een ruitpatroon aangebracht.
Onderzoek met een loep leert dat het fond tussen de letters afwisselend met rood en blauw email was bedekt. Restjes blauw email zijn nog te zien aan het einde van de regels ‘VANA RV’, ‘SECURI’ en ‘RVICVRI’. Overblijfselen van het rode email zijn zichtbaar aan het einde van de regels ‘TINI’ en ‘FVERANT’. Het zilver van de bekleding vertoont nog resten van verguldsel te weten op de hoger gelegen delen van de tekstband, op het kroontje, alsmede op de geprofileerde randen en de vlakke achterzijde van het omhulsel van de steen.
Aan de onderzijde van de steel ontbreekt de afsluiting en is een stukje van het zilver afgebroken. Van de zilveren spijkertjes, waarmee de bekleding van de steel was vastgezet, zijn er twee (afgebroken?) nog in de steel aanwezig. Van de derde is alleen het spijkergat zichtbaar. De bekleding van de steel zit dan ook los. Het kroontje is enigszins gedeukt en vervormd. De steen van bergkristal of glas is gebarsten. De vergulding is grotendeels afgesleten. Het email is vrijwel geheel verdwenen.
Sint-Maarten is de beschermheilige van de Domkerk en van Utrecht. Het was een Romeinse soldaat die zich tot het christendom bekeerde, alhoewel zijn ouders heiden waren. Na zijn dood werd hij als heilige vereerd. De Frankische koningen, voorgangers van Karel de Grote, kozen Sint-Maarten als patroonheilige. Daarna verspreidde zijn verering zich door heel Europa. Rond 700 kwam Willibrord als missionaris naar Utrecht en wijdde een kerk aan de heilige, dit was de voorloper van de huidige Domkerk.
Sint-Maarten was vroeger de datum waarop de oogst binnengehaald moest zijn en het vee op stal ging. Op die dag werden ganzen geslacht. Op 11 november werden de grote Sint-Maartensvuren ontstoken. Dit gebruik gaat terug op een Germaans feest ter ere van Wodan. De Germanen gingen met fakkels over de lege akkers, waarna grote offervuren werden ontstoken om de vruchtbaarheid van het land en vee te bevorderen. Die vuren dienden tevens voor het verdrijven van boze geesten en ter gedachtenis aan de gestorvenen. De kerk voorzag de heidense viering in de middeleeuwen van een in zijn ogen meer passende inhoud; door Wodan te vervangen door Sint-Maarten.
Later werd het Sint-Maartensfeest vooral een kinderfeest. Kinderen trokken met lampions of uitgeholde rapen, suikerbieten en kalebassen met een kaarsje langs de deur voor snoep en fruit. Volgens het Meertens Instituut is het heel goed mogelijk dat dit gebruik stamt uit Duitsland, waar in bepaalde streken in de kerk ieder jaar rond Sint-Maarten gelezen werd: ‘Niemand steekt een lamp aan en zet die in de kelder of onder de korenmaat, maar op de standaard, opdat wie binnentreden het licht zien’.
Donar was de Germaanse god van de donder en tevens de zoon van de oppergod Wodan. In Noord-Duitsland werd hij ook wel Thunar genoemd terwijl hij bij de Noren Thor heette. Als hij zijn strijdhamer Mjölnir gooide, kon men donder horen. Met zijn strijdhamer vocht hij ook tegen reuzen.

Þrymr (de koning van de ijsreuzen in de Noordse mythologie) wist op een dag de Hamer van Thor te bemachtigen. Dit was een ramp omdat dit heilige wapen nodig was in de strijd tegen reuzen.
Loki bedacht een list waarbij Thor verkleed als Freya een avondmaal bij de ijsreuzen bijwoonde. Hij greep het wapen en onthulde zijn ware gedaante. Alle ijsreuzen werden die avond vernietigd.
Tegen het einde van de heidense periode vinden we in plaats van de bijl een symbolische hamer, gelijk aan beide kanten van het oog. Dat in Scandinavië de bijl van de dondergod een hamer werd, is te verklaren als we kijken naar het oorspronkelijke Scandinavische woord hamarr. Dit woord betekende oorspronkelijk steen, en was dus een natuurlijke term voor het wapen van de dondergod (zolang men dacht dat dit wapen een bliksemschicht van steen was). Later, toen het woord zijn huidige betekenis had gekregen van hamer, was het voor mensen net zo natuurlijk om zich voor te stellen dat Thors wapen een metalen hamer was.
De Deense middeleeuwse geschiedschrijver Saxo Grammaticus vertelt over koning Magnus Nilsson, die sneuvelde in de slag bij Fotevik in 1134. Terwijl hij oorlog voerde tegen Zweden, plunderde hij een tempel met opmerkelijk zware Thor-hamers gemaakt van koper of brons, waarmee de donderslagen konden worden nagebootst en die van oudsher voorwerpen van aanbidding waren.
Donderdag is naar de machtige god Donar vernoemd en zo kwam ook de donderbijl aan zijn naam. Ze zijn ook bekend als “donderstenen” of “grommelstenen” en werden al door Plinius de Oudere “ceraunea cuneata” genoemd. Het dak was de symbolische grens tussen het familieleven en hetgeen daarbuiten gebeurde. In de Scandinavische mythologie waren Donar en Wodan goden die behoeders waren van de huiselijke haard, wat het plaatsen van een donderbijl in de nok van een huis kan verklaren.
In de nok, tussen de panlatten, ontdekte een bewoner in Soerendonk in de jaren vijftig van de vorige eeuw een steen met een gat er in. Het bleek één van de latere hamerbijlen: Muntendam-type I. Dit type wordt gedateerd tussen ca. 1000 – 400 v. Chr. (de late- bronstijd tot midden-ijzertijd).
Hamerbijlen van het type Muntendam kennen hun dichtste verspreiding in Noord-Nederland en het aangrenzende deel van Duitsland.
We kennen van het Muntendam-type ten zuiden van het Nederlandse rivierengebied slechts één andere vergelijkbare vondst, namelijk in Vlodrop-Herkenbosch. Het gaat hier om een Muntendam-type II.
De aanbidding van Thor werd in de kerk voortgezet door die van Sint Olaf, die het geluk had met een bijl te worden gedood in de slag bij Sticklastad in 1030. Daarom wordt Sint Olaf afgebeeld met een bijl in zijn hand. Het feit dat de verering van de heilige Olaf niet, zoals die van de Zweedse heilige Erik, in de eerste plaats tot zijn eigen land was beperkt, toont aan dat er een bijzondere reden moet zijn geweest voor de prominente positie die hij binnen de noordelijke kerk innam.
Talloze afbeeldingen en legendes bewijzen dat Olaf algemeen werd aanbeden, niet alleen in Noorwegen maar ook in de andere noordelijke landen, zowel in Finland als in Zweden. Als de christelijke Scandinaviërs op dezelfde manier naar Olaf keken als hun heidense voorouders naar Thor, kunnen we gemakkelijk begrijpen waarom dat zo was.
De eerste hoofdstukken van Olav den helliges Saga gaan over Olavs jeugd en zijn Vikingexpedities in het buitenland. Hij was onder andere in Zweden, Finland, Denemarken, Friesland en Engeland. In Engeland werd hij onderdeel van het leger van de Engelse koning Ethelred II van Engeland en verbleef daar drie jaar. Later ging Olav naar Spanje, Valland en Normandië in Frankrijk.
Net zoals mensen vroeger geloofden dat Thor goede oogsten kon schenken, dachten ze zelfs in de negentiende eeuw dat Olaf in het bezit was van dezelfde macht. Verhalen uit het zuiden van Zweden en uit Denemarken vertellen hoe de boeren na het zaaien de beeltenis van Sint Olaf over de velden sleepten. Het beeld van de heilige Olaf in de Vånga-kerk in Vestergötland werd op die manier rondgedragen, ondanks heftige protesten van de geestelijkheid. De boeren hadden het beeld de naam van de “god van het koren” gegeven.
Het meest opmerkelijke voorbeeld van het gebruik van Olafs bijl is in de kerk dicht bij Simrishamn in Skåne, die naar hem is genoemd. De kerk is een populaire bedevaartskerk onder verschillende christelijke religieuze entiteiten. De reden hiervoor is de oude cultus van Olof en het feit dat de offerplaats van de bron van Sankt Olof zich hier bevindt.
Een paar honderd meter ten zuiden van de Sankt Olof-kerk ligt de Sankt Olof-bron, waar mensen in het verleden geld kwamen aanbieden, voornamelijk om hulp te krijgen van de heilige. Voor meer rituelen rondom bronnen, zie Heilige stenen en miraculeuze bronnen en de bronstijd brontempel van Santa Cristina.
De echt armen en straatarmen offerden in plaats van geld stukken vlees en dergelijke, zodat de bron vaak bedekt was met een laagje vet. Carl Linnaeus schrijft in zijn Scanian-reis: “Het meest vooraanstaande feest is Sankt Olof’s dag, wanneer de mensen in groten getale uit verre oorden hierheen komen om naar de preek te luisteren en offers te brengen.”
Zelfs vandaag de dag bieden bezoekers nog wel eens wat kleingeld aan de heilige aan.
De heilige draagt een zilveren bijl in zijn hand. Op Sint-Olafdag, 29 juli, is er een grote toestroom van mensen in de kerk. Daar nemen ze de bijl uit de hand van het beeld en wrijven zich er negen keer mee. Na elke derde keer plaatsen ze de bijl in de hand van de heilige, om zijn kracht te vernieuwen. Dit lijkt op het gebruik van het strijken met een neolithische bijl om dieren te genezen of pijn te verlichten. Volgens de verhalen kon Thor met zijn bijl zijn geiten weer tot leven wekken nadat hij ze opgegeten had.
Marinda Ruiter

Bronnen
Archeologie magazine nr. 6 2022, Hergebruik, Leo Verhart
Een donderbijl tussen de panlatten: een hamerbijl van het Muntendam-type I met een bijzonder verhaal (Soerendonk, gemeente Cranendonck, prov. Noord-Brabant, Nederland)
https://www.immaterieelerfgoed.nl/nl/page/10457/museum-catharijneconvent-heeft-de-hamer
https://hetwondervansintmaarten.nl/tentoonstelling/
https://isgeschiedenis.nl/nieuws/donar-god-van-donder-en-bliksem
https://meertens.knaw.nl/2007/02/15/sint-maarten/
Wikipedia