LAATSTE DAGEN IN ROME – Hoofdstuk 19

0
75
De verloren vader

De Pontus Aemilius is een brug over de rivier de Teberis. Het Forum Boarium is een marktplein in de buurt. In die dagen heb ik beide plaatsen regelmatig bezocht. Enerzijds om afscheid te nemen van de stad en die plekken waar zoveel met Eber en mij gebeurd is. Anderzijds om afleiding te zoeken in de lange, moeilijke dagen dat mijn vader zijn doodsstrijd leek te strijden. We waren in de woning van een van de volgelingen van Miltiades. Een rijke Romein, die vluchtelingen opving, armen te eten gaf, en zieken zoals vader Eber een bed bood. Meestal was ik aan dat bed te vinden, maar zo nu en dan werd het me teveel. Vaders krachten verlieten hem met het uur. De mishandelingen waren teveel voor hem geweest? Het gekke was, dat het hem niet eens veel meer kon schelen. Hij vertelde, als hij bij kennis was, over zijn leven als soldaat en als boer. Vooral het voorval waarbij hij bijna dood geweest was, had zijn aandacht. Hij vertelde weer over een licht, dat hem vreugde en vrede schonk, maar dat hem ook terugzond naar het land van de levenden met de woorden: “Je zit nog te vast aan je oude leven om hier te kunnen blijven”. Hij zei, dat hij het nu allemaal begrijpen kon. Hij had altijd geleefd voor bezit en pas nadat hij zich teruggetrokken had in zijn veen, was hij gelukkig geworden. Hij zat niet meer vast aan zijn oude leven! Als hij nu het licht zou ontmoeten, zou hij er klaar voor zijn.

Miltiades vertelde voor de zoveelste keer over een rijke jongeman, die teveel aan zijn bezittingen hing en daarom niet zijn God kon dienen. Ja, dat was het, zei mijn vader. Dat verhaal, dat oude verhaal, dat was op hem van toepassing geweest. En pas nadat hij zich losgemaakt had van al zijn beslommeringen had hij tijd gehad voor de stem van de Onzichtbare in zijn binnenste. Ik heb dit allemaal aangehoord en denk er het mijne van. Mensen krijgen wel vaker rare gedachten als het niet goed met hen gaat. En waarom zou een God niet van bezittingen houden? Kijk eens hoe rijk de tempels van Rome zijn? In ieder geval ben ik verre van gelukkig op dit moment. Geld op, geen of bijna geen zaken gedaan, niets verdiend en geen onderdak. Ik ben opgegroeid in één van de rijkste gezinnen van mijn streek en zit hier als een landloper te wachten op wat komt, met uitgestoken hand, als een bedelaar..

Een week na de martelingen is vader Eber wonder boven wonder toch weer opgeknapt. Miltiades had alle dagen woorden gesproken in het Grieks, soms in de taal van mijn pleegvader Jochanan, en soms in weet ik veel wat, wonderlijk volk die Christenen. We vroegen ons al die tijd af wat er met Wolte was gebeurd. We konden het wel raden, maar zijn lijk lag niet bij het afval, waar men gewoon was mensen neer te gooien, die dood op straat werden gebonden. Zijn lijk lag ook niet in de woning van Miltiades, wist een van de buren te vertellen. Net die dag, dat mijn vader meer kracht leek te krijgen, stond hij ineens voor de deur. Grijnzend, zoals hij er stond toen we hem voor het laatst hadden gezien. “Hebben jullie het gehoord? Vier man, vier man heb ik nog van kant weten te maken, voor ze afdropen, dat tuig!”

Maar dat ‘tuig’ had hem in zijn buik verwond. Hij wist en wij wisten dat zo’n verwonding dagen kon duren, en altijd in de dood eindigde. “Waarom heb je het gedaan, Wolte?”, vroeg Metiaddes. “Mijn leven was goed, en zit erop”, zei Wolte. “Als mijn god gelijk heeft, dan geeft alleen een dood door de strijd mij een betere toekomst. Als jouw god gelijk heeft, dan komt het met mij nooit goed, zoals het was. Maar dan heeft die nu wel een probleem. Ik ga dood omdat ik de mensen van jouw god heb beschermd. Maakt niet meer uit wie er gelijk heeft. Ze zullen me beiden dankbaar zijn……..” Zijn laatste woorden waren: “Licht, Garm, moeder!” We hebben er nog lang over nagepraat, over wat daar mee werd bedoeld. Het leek zo tegenstrijdig.

Miltiades en zijn geloofsgenoten boden aan om hem te begraven in de catacomben onder de stad. Hij was dan wel niet één van de volgelingen, maar hij was een goede vriend, die trouw was aan zijn vrienden, en Miltiades had gered. Daar had Wolte gelijk in gehad, hij had goed gedaan voor de volgeliingen van de Onzichtbare God. Daarmee had hij de gemeenschap gered. Wat als Miltiades was verhoord, en was doorgeslagen?  Ik heb Wolte’s lichaam meegenomen en het volgens de oude gebruiken van zijn streek laten verbranden, bij een Romeinse begraafplaats buiten de stad. De as werd bij elkaar gezocht en verpakt in een huid in een houten kistje gedaan. Het hout is in tegenstelling tot aardewerk stevig genoeg om een lange tocht te doorstaan. Mijn volgende gang was naar Cornelius, de neef van mijn pleegvader Jochanan. Wat had ik er veel voor over gehad om die weg niet te hoeven gaan. Maar ik had niets meer en daarom moest ik wel. De gebeurtenissen in Rome hadden mij totaal berooid achtergelaten.

Ik had weinig geld meer over. Miltiades en zijn volgelingen hadden zelfs mijn herberg moeten betalen, want daar had men nog een paar dagen van mij tegoed. De goede Cornelius was kwaad, bezorgd en lacherig tegelijk. Kwaad omdat ik me tegen al zijn waarschuwingen in toch met “verkeerd volk” ingelaten had, bezorgd omdat hij op geen enkele manier wilde dat me nog wat zou overkomen en lacherig omdat hij op de één of andere manier humor zag in de situatie. Wie had het ooit eerder meegemaakt dat een handelaar met een volle beurs in een stad als Rome waar zoveel te verdienen viel, in een paar dagen tijd alles uitgegeven had omdat hij zelfs zijn eigen vader nog moest kopen? Ik zag er de humor niet van in, maar goed, Cornelius had én de gave om van alles goud te maken, én de gave om zich door humor over iedere tegenslag heen te zetten. Cornelius zette me netjes in de kleren – de mijne waren gescheurd en vernield – en hielp me aan geld voor de terugreis. Ik zou me aan kunnen sluiten bij enkele handelaren die steden in het noorden van het Rijk wilden bezoeken. Deze zouden samen optrekken met een groep soldaten, op weg naar een noordelijk garnizoen. Het zou nog een week of twee duren voor ik vertrekken kon. En Felix, Marcus en Eber? Tja. Nou ja, die moesten dan ook maar mee. Zo gauw Eber weer in staat was om te reizen. Maar het was makkelijker geweest als die ook in een kistje mee naar huis kon, zei Cornelius ook nog tussen neus en lippen door. Ik zag daar de humor niet van in.

Wat er precies gespeeld heeft tussen Anicetus en Cornelius, is voor mij altijd een raadsel gebleven. Dat die twee elkaar niet lagen, werd keer op keer bevestigd. Zo werd Miltiades op een keer de toegang geweigerd, toen hij mij in Cornelius’ woning wilde bezoeken. Omgekeerd liet Miltiades de paarden van Cornelius schrikken, door er recht op aan te lopen, in één van de straten van Rome. Hij negeerde Cornelius zo volkomen, dat hij geen stap opzij deed en Cornelius zijn best moet doen om een ongeluk te voorkomen. Dit alles vernam ik van een dienstknecht van Cornelius, die in het geheim lid was van Miltiades’ gemeente.

Om alle partijen rust te gunnen vertelde ik Cornelius dat ik nog wat van de stad wilde zien en liep linea recta naar de woning van Miltiades. We spraken als afscheid over de oude Wolte en zijn laatste woorden. Hij moet net voor zijn dood méér gezien hebben dan menselijkerwijs mogelijk is. Hoe zouden we “Licht, Garm, moeder!” anders moeten verklaren? Anicetus had bezwaren tegen mijn gedachte dat hij een blik geworpen had in het dodenrijk. Als kind van de Onzichtbare God kon een mens toch niet verenigd worden met zijn barbaarse ouders? En een onbekeerde als Wolte was toch geen kind van de Onzichtbare God, dus die zou het Licht toch niet kunnen zien?

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.