VERRADER – Hoofdstuk 17

0
105
De verloren vader

Vanmorgen werden we in onze herberg aangesproken door een persoon, die gisteren gezien had dat we zo gefascineerd waren geweest van de vis in het blad van de tafel. Hij is ons gevolgd en voelde zich geroepen een gesprek met ons te beginnen. Het gesprek heeft veel duidelijkheid geschapen. De man vroeg ons of we al eens met aanhangers van de betreffende godsdienst hadden gesproken. Hij voegde er haastig aan toe dat hij er zelf ook een van was. We leken hem te kunnen vertrouwen. Na die ruzie van gisteren hadden mijn vader en ik beiden behoefte aan een gesprek erover. We vertelden hem, dat we inmiddels met de opzichter gesproken hadden. “Toch niet met Miltiades?”, was zijn reactie. “Laat je niet inpalmen door die afvallige!” 

Onze “vriend” vertelde, dat de sekte van de Christenen, zoals ze genoemd werden, flink vervolgd werd onder keizer Diocletianus, enkele jaren daarvoor. Hun leider Marcellinus werd vermoord. Er was onenigheid over een opvolger. Er kwamen er namellijk twee. Sindsdien waren er twee gemeentes in Rome. Ze waren gemakkelijk uit elkaar te houden. De volgelingen van de ene groep streven naar een puur, rein leven, waarin geen plaats is voor Jodenvrienden. “En moet je eens zien met wie die Miltiades zich allemaal ophoudt!” Onbedoeld had de onbekende – een naam was nog steeds niet genoemd – een deel van onze vragen beantwoord. Sommige aantijgingen tegen de volgelingen van de Onzichtbare God waren waar. Ze sloegen echter op maar één kamp van twee elkaar bestrijdende groepen. De vreemdeling had onze sympathie niet. We gingen niet in op zijn voorstel eens naar een toespraak te komen luisteren. Wat was er nog meer waar van de aantijgingen? Het bracht mij in verwarring. Mijn vader niet. Die zag zijn eigen gelijk bevestigd. We maakten de onbekende duidelijk, dat we van plan waren naar een dienst van Miltiades te gaan. “Waarom, in godsnaam?”, vroeg hij. Ik zei dat mijn naam misschien helderheid zou geven. Bij het horen van Ben Jochanan spuugde hij op de grond en liep weg. We misten hem niet…..

In de dagen dat mijn vader als soldaat met het geloof in de Onzichtbare God in aanraking gekomen was, was de gemeente van Rome het onderling niet altijd eens, maar wist men toch steeds de eenheid te bewaren. Hoe verdeeld de volgelingen nu waren, bleek vanmiddag. Op één van de markten die Rome rijk was, stond een man te spreken. Hij kwam, volgens zijn verhaal, uit het oosten. Hij was in Pepuza geweest en had daar belangrijk nieuws te horen gekregen. In eerste instantie zei mijn vader in hem een gewone prediker te herkennen die de boodschap van liefde en verlossing van de Onzichtbare God bracht. Maar toen veranderde de inhoud van de boodschap. De zoon van die Onzichtbare God was naar de goeden teruggekeerd, dat wisten we. De prediker vertelde, dat die zoon zeer binnenkort terug zal keren! Montanus van Phrygië was als de Trooster, een voorbode van de godenzoon, op aarde werkzaam geworden. Dat was al weer lang geleden, maar de boodschap van Montanus gold nog steeds.

Die boodschap was: Als de zoon zelf zal zijn teruggekeerd, zal er een duizendjarig vrederijk ontstaan, waarin iedereen die de zoon wil volgen volmaakt gelukkig zal zijn. Er komt een nieuw rijk met een nieuwe koning, die belangrijker wordt dan iedere aardse keizer! Tijdens zijn preek ontdekten we ook Soter tussen de mensen. De man die we al eerder hadden gesproken over de onzichtbare God. We stootten hem aan. Klopte dat wat gezegd werd? Soter wist het niet. Dit was niet nieuw voor hem. Hij had bij geruchte al wel wat over de opleving van het oude dwaalgeloof van die Montanus gehoord, maar of dat de Trooster was geweest, en of zijn boodschap goddelijk was? Hij wist het nog niet. Hij wilde er eerst met verschillende opzichters van andere gemeenten uit die omgeving over praten. Aan de vruchten herkent men de boom. Soter wees ons op een zekere Valentinus, even verderop. Die Valentinus was volgens hem hevig teleurgesteld omdat hij geen opzichter van de gemeente geworden was. “Nu predikt hij een valse leer! Net wat voor zo’n man om erbij te zijn, als er nog een valse profeet geboren lijkt te zijn.” Daarmee doelde hij op de prediker met de boodschap van Montanus. Voor ons werd het al gekker. Waren er nu dan al drie gemeenten van de onzichtbare god? Soter pakte ons bij de arm. “Terug, het gaat hier mis!”

Plotseling kwamen van alle kanten soldaten het plein opstormen. Ze sloten ons in. Wij konden geen kant meer op. Er was lichte paniek. Men duwde en trok aan elkaar. Een kledingspeld van mijn vader schoot los. Even was zijn schouder bloot. Speld er weer op, klaar. Het ging de soldaten om de prediker. Hij had in het openbaar gesproken over een nieuw rijk met een nieuwe heerser. Dat was rebellie. Hij zette de mensen op tegen hun keizer. De man werd snel afgevoerd. De soldaten verdwenen weer. Iedereen wilde zijn gewone doen weer oppakken, maar ons lukte het niet. In één dag was de felbegeerde groep volgelingen van de Onzichtbare God, waar we onze lange reis voor gemaakt hadden, uit elkaar gevallen in elkaar bestrijdende delen. Zo leek het voor ons tenminste. We waren hen zat.

We vergaapten ons aan al het moois wat er in Rome te zien was. De prachtige beelden van keizers en godinnen, de tempels, de paleizen, de triomfbogen, waar zag je die zo mooi? En tussentijds dwaalden onze gedachten steeds weer af naar Soter, Montanus, Miltiades, en hoe heetten ze allemaal ook al weer, waar stonden ze ook al weer allemaal voor? Tegen de avond zochten we onze herberg weer op. De waardin had het eten klaar. We kregen niet de kans om het aan te raken. Uit een donkere hoek van de herberg kwamen twee soldaten tevoorschijn, samen met onze onwelkome bezoeker van vanmorgen. “Die man daar”, zie hij, wijzend op mijn vader, “die heeft een brandmerk op zijn schouder.” We zaten als versteend. We hadden zelf nooit meer gedacht aan het brandmerk, dat mijn vader overgehouden had aan zijn slavenbestaan. De soldaten kwamen naar ons toe. Ze vroegen mijn vader om zijn vrijkoopbrief. Kon hij bewijzen de vrije te zijn, die hij voorwendde te zijn? Ze vroegen mij of ik kon bewijzen, dat ik zelf wel vrij was. De zoon van een slaaf, wat moesten ze daarvan denken. Ruw trokken ze mijn schouder en mijn rug bloot. Geen brandmerk. Ze lieten mij waar ik was. Mijn oude vader, over de 80 jaren oud, werd naar buiten geduwd. Toen ik hem na wilde, kreeg ik een klap voor mijn hoofd met de achterkant van een laars.

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.