In het begin van de zomer van het 2e jaar van het alleenheerserschap van keizer Flavius Valerius Constantinus (313 n. Chr.) wordt bij de Fluitenbarg een korte plechtigheid gehouden. De as van Wolte wordt bijgezet in de brandheuvel, die herinnert aan een groot man uit de oudheid van deze streken. Zijn naam is mij ontschoten, maar zo eert men Wolte, die Eber, de zoon van de Grote Moeder, heeft gered. In de uitgesproken woorden vertelt men over hem als over de grote oorlogsleider en de wijze uit de bossen en het veen. Dat is al met al wel heel anders, dan toen hij nog een verdoemde was, die zich juist in de bossen moest terugtrekken.
Het kistje, dat ik meegenomen heb uit Rome, wordt aan de aarde toevertrouwd. Als dank voor alles wat hij gedaan heeft en als hulp in het hiernamaals geeft men enkele wapens en een maliënkolder mee in het graf. Aan de voet van de heuvel staan Eber, de zoon van de Grote Moeder, Hilde van de Steenbergen (Ebers echtgenote), jonge Garm en zijn vrouw Negia, Akke en Lucius, Julius (de vier kinderen uit Ebers huwelijken), Witte Maante en Rooie Bernt (zonen van Ebers neef), Aldrik van de dubbele voorde en tal van andere boeren en jagers. De jongeren laten verstek gaan. De oorlog waarin Eber zegevierde is al bijna 30 jaar geleden uitgevochten. Wat zegt dat de jongeren nog? Het gedenkteken en het tempeltje op de Ruige Hoogte, waar de slag werd uitgevochten, is aan het vervallen. Nog 30 jaar en niemand weet wat, niemand ziet wat, en niemand kan het wat schelen.
Als de goden aangeroepen zijn, de kuil gedicht is en het bloed van een geofferd varken opgezogen is door de aarde, gaat ieder zijns en haars weegs. Ik zal die dag eten bij Aldrik van de dubbele voorde en zijn vrouw. Ze hebben samen een dochtertje van drie, dat ze Rana genoemd hebben, naar de legendarische Rana van de Reest. Het meisje is voorbestemd om één van de rijke erfdochters uit deze streek te worden, tenzij Aldrik nog een zoon krijgt.
Aldrik van de dubbele voorde is de leider van diverse families ten westen van Ebers gebied. Hij is op afstand nog familie, en eveneens een afstammeling van de eerste Tencteri in deze streken. Jonge Rana is zijn enige kind. Aldriks vrouw is een erfdochter van de Koevoorden, ten oosten van het gebied van Eber. Dat beloofd wat, deze concentratie van macht. Dit kind van drie zomers zal vrijers genoeg kunnen krijgen, al was het alleen al om haar erfgoed. Mits ze niet alsnog een broertje krijgt.
De dag erop eet ik – en ik ben dus Julius oftewel de zoon van Eber en pleegzoon van Jochanan – bij Jonge Garm en zijn vrouw. Het is een lust om te zien hoe mijn halfbroer de scepter zwaait over zijn land en zijn onvrijen. Eén dag met hem zijn werk bekijken en je ziet meer vrolijkheid dan Eber ooit in een jaar aan de dag wist te leggen. Bij hem thuis woont ook zijn en mijn zuster Akke. Die is wat eenzelvig. Een man heeft ze nooit gevonden. De mannen schijnen te schrikken van haar liefhebberijen. Ze ziet beelden en verschijningen. Mijn komst was al geen verrassing meer geweest. Akke vertelde de mensen, dat Eber haar verschenen was in een droom. Hij had haar verteld dat Wolte dood was en dat zijn as door mij gebracht zou worden. De boeren uit het noorden van Drenthe hebben nog wat oude gebruiken, die bij de boeren in deze streken in onmin zijn geraakt. Akke heeft sommige daarvan weer in ere hersteld.
Zo heeft ze van een oude priester geleerd hoe ze met behulp van een cirkel van in de grond gezette palen de seizoenen kan bepalen. Daarmee wist ze ook precies aan te geven wanneer ik zou arriveren. Dat was geen gave van het tweede gezicht. Nee, dat was gewoon een inschatting van het moment waarop we zouden vertrekken. Zij is het ook geweest die de goden aanriep bij de bijzetting van Woltes as. Dat ze geen kinderen heeft doet haar pijn. Ze heeft de dochter van Jonge Garm helpen opvoeden en heeft nu uitspraken gedaan over de kleine Rana. Volgens haar heeft die kleine Rana dezelfde gaven, zodat die ook met geesten en goden in contact kan treden. Ik moet er niet aan denken. Alles weten, worden we daar gelukkig van? Maar als je die gave hebt, kun je dat dan negeren? Het komt op je af als een storm van emoties.
Akke heeft nog veel contact met de Velediaanse. Deze oude priesteres heeft zich al voor mijn komst bij Woltes dood neergelegd. De mededeling van Akke dat haar man dood was, heeft haar niet verrast. De beide oude mensen hadden afscheid genomen voor het bezoek van Wolte en Eber aan Rome, met de gedachte dat het voor altijd zou kunnen zijn. De Velediaanse is lang niet meer wat ze geweest is. Ze heeft steeds meer moeite om haar werk te doen, vanwege pijn in haar gewrichten. Dat werk, dat is het boerenwerk op de hoeve waar ze woont. Kinderen en kleinkinderen hebben zij en Wolte dus nooit gehad, maar ze is een grootmoeder voor andere kleinen en doet samen met Akke nog veel werk bij de begeleiding van zwangere vrouwen. Akke blijft van haar leren. Hoe kan het ook anders, de oude Velediaanse is één lange boekrol vol ervaringen. Maar vaak is ze triest en voelt ze zich eenzaam. Ze is haar levensvriend kwijt. Ja, Wolte was wel vaak weg, de bossen in, maar hij kwam altijd weer terug. En nu nooit meer.
Daar staat tegenover dat de oude Eber helemaal is opgeleefd. Hilde, Eber en Julius verblijven met z’n drieën in het boerderijtje op de zandkop in het veen. Eber nodigt mij uit om het eten te verschalken. Hij heeft er bijzonder veel plezier aan om konijnen te schieten. Vooral omdat hij daarvoor niet ver van huis hoeft. We zitten achter het boerderijtje en hoeven niet lang te wachten voor zo’n bandiet zijn best doet om nog wat op de grond gevallen graankorrels te pakken te krijgen. De oogst is binnen. Wat er nog op het land ligt, heeft functie. “Ik oogst hier twee keer op deze akkers”, zegt Wolte. “Eerst brood, dan vlees”, lacht hij, als hij weer een konijn ophaalt, gespietst aan zijn pijl. Eigenlijk hoeft hij amper meer te jagen. Na zijn terugkeer wisten de mensen van heinde en ver hem weer te vinden. Het is een komen en gaan, van gasten van overal, die het eiland in het onherbergzame veen bezoeken.