Hunebedstenen, gebracht door de grote ijstijd en verdwenen door de kleine ijstijd.
Wij Nederlanders zijn een ijverig volkje. We sjouwen, graven en werken dat het ons een lieve lust is en passen onze omgeving aan tot wat we nodig hebben.
Nou geloof ik dat we daarmee niet wezenlijk verschillen van andere volken maar dat het veel meer te maken heeft met ons land en onze omgeving. Ook onze voorgangers moesten wel ijverig zijn om te overleven. Zo ook de hunebedbouwers.
Om hun doden te eren en als portaal naar het hiernamaals werden er grafkamers gebouwd. De stenen lagen voor het oprapen. Heel Drenthe lag vol met de stenen die de grote ijstijd uit Scandinavië naar ons toegeschoven waren. Bouwmateriaal genoeg dus om de hunebedden te maken. Zo kwamen er dus tientallen grote grafkamers waarvan ds Picardt in 1660 vrijwel zeker wist dat deze door grote reuzen gebouwd waren.
Oude wegen volgen vaak de natuurlijke lijnen in het landschap. De doorgaande zandpaden waarlangs de grafheuvels en hunebedden te vinden zijn waren dan ook eeuwen later nog steeds in gebruik. Hoewel ze natuurlijk niet allemaal meer in het zicht lagen door stuifzand en begroeiing.
De velden in onder meer Drenthe lagen nog vol met keien en menig boer is er over gestruikeld of keek teleurgesteld van de butsen in zijn ploegschaar naar en de waardeloze keien op zijn land.
Het waren sowieso barre tijden. Tussen 1570 tot 1700 daalde de temperatuur wereldwijd met gemiddeld 2 graden Celsius. We noemen deze periode daarom de kleine IJstijd. Ook toen was er sprake van extreme weersomstandigheden. Vorst en sneeuw in de zomer, stormen, langdurige neerslag, hongersnoden in China en misoogsten in India. In 1588 verging de Spaanse Armada door een poolstorm in de zomer. De boeren moesten zich aanpassen naar sterkere producten en de wijnbouw schoof 500 kilometer op naar het zuiden. Het waren dus niet alleen de prachtige romantische wintertaferelen uit de schilderijen van Pieter Brueghel de Oude en Hendrick Averkamp met zwierende mensen.
Na 1700 begon de temperatuur weer langzaam te stijgen en in 1729- 1731 waren er 3 lange droge zomers met verstrekkende gevolgen voor onze hunebedden.

De paalworm
De VOC en Columbus kenden de paalworm al goed uit de (sub)tropische gebieden. Columbus had bij zijn 4e tocht in 1502 ternauwernood Jamaica bereikt met schepen die onderweg vrijwel geheel opgegeten waren door de paalworm. Hij moest zijn tocht staken en keerde met twee geleende schepen terug naar Spanje. De VOC voorzag schepen van een dubbele huid. Om het eikenhouten schip werd een buitenmantel getimmerd waardoor de paalworm alleen oppervlakkige schade aanrichtte in het zachtere grenenhoud.
De warme droge winters hadden echter grote gevolgen voor onze gebieden.
De temperatuur in de Noordzee en de Zuiderzee ging omhoog alsmede het zoutgehalte van het zeewater (door de droogte voerden de rivieren minder zoet water aan). Beide factoren spelen een belangrijke rol in de voortplanting van de paalworm. Daarnaast waren de omstandigheden voor de paalworm ideaal. Al eeuwen bouwden de Hollanders dijken om huis en have te beschermen tegen de zee. Ze waren alleen van een totaal andere constructie dan tegenwoordig. De dijken van aarde en grasplaggen spoelden regelmatig weg. Daarom was de wierdijk bedacht. De zogenaamde wierdijken werden als een muur gebouwd en hadden een rechte wand aan de zeezijde van hout en zeewier. Daarachter een aarden wal. Het wier kromp en de wierlaag moest iedere 2 jaar weer opgehoogd worden. Dit gaf een veel betere bescherming tegen de golfslag en stroming. Maar helaas was deze wierdijk ook een ideale leefomgeving voor de paalworm.
De paalworm is geen worm maar een schelpdier. Hij heet ook wel de boormossel. In ons land gedijt de Teredo Navalis, de meest kosmopolitische van de 65 verschillende soorten. De larve boort een gang in hout. De volgroeide paalworm zit vervolgens opgesloten in het hout en pompt met een soort sifons zuurstofrijk water en plankton naar binnen. Drie maal per jaar planten ze zich voort met grote hoeveelheden nakomelingen (per worm een half tot een miljoen larven per seizoen).
In, Verhandeling over de Paalwormen…,1771, een boek van David Meese, wordt hier over gesproken. “
Toen deze verschrikkelyke wormplaag, in het eerst aan onze schepen, en daar na aan de zeewerken vernomen wiert; toen men met schrik en innerlijke zmerte zag, hoe dezelve verteert, en de op nieuws herstelde, binnen weinig tyds, verslonden en onnut gemaakt wierden; toen den woedende zee op doorgeknaagde paalen, sluizen en dammen haar gewelt oefende, dit land met eene alles verdevende overstroming en gewissen ondergang dreigde;”
In de warme zomer van 1730 vond er door het zoutere, warmere zeewater een explosie plaats van paalwormen. De dijkpalen van Westfriese Omringdijk en de Diemerdijk braken als lucifers af. Nadat alternatieve bescherming (koperen platen, hooi, behandeling met Arsenicum en kopervitriool) niets uithaalden kwam het West-friese dijkbestuur met een oplossing. Vervanging van het houtwerk door een steenglooiing.
Voor de kostbare steenstorting werden gratis hunebedstenen en veldkeien uit Drenthe gebruikt die per slee naar de haven van Steenwijk werden gebracht. Het bleek het ei van Columbus. De stenen dijken waren bestand tegen de zwaarste stormen. De kosten waren echter enorm. Totaal vergde de vervanging van hout door steen een investering van destijds 6,5 miljoen gulden. Geld dat door de bevolking opgebracht moest worden en een enorme impact had op de economie van Holland (de kosten) en Drenthe (de opbrengsten).
Bescherming van de hunebedden
In Drenthe resoneerde nog het gloedvolle pleidooi van Dominee Picardt uit 1660.
Daer en is geen Landt in alle de Vereenighde Nederlanden waer in meer Antiquiteten zijn als in het Landtschap Drenth. In een Rolde en Borger is meer raers te zien als ick in alle Vereenighde Nederlanden gezien hebbe. Het oudtste dat men in Gelderlandt en Hollandt en omtrent den Rhijn siet zijn Roomsche gebouwen en Redera van vervallene Roomsche Castele: maer soodanige oudtheyden te vergelijcken by dese Antiquiteten, zijn nieuwigheden; aengesien de vreemde Reusen-Sepultuyren, en dat Reusen-nest deser Landschap genaemt Hunso, ouder zijn voor de Geboorte Christi, als der Romeynen Gebouwen oudt zijn van de Geboorte Christi tot op heden tijdt. (p130-131)
… Met groote verwonderinge beschouwen wy dickwijls de Stupendas antiquitates van de hooge en ondraeglicke Stenen, hier en daer in de Velden liggende, met eene seer wonderlicke ordre op malkanderen ghestapelt zijnde. (p5-6)
… Het aanschouwen van dese Steen-hoopen heeft meenigen mensceh die met opmerckingen de selve aenschouwt in verwonderinge ghebracht. Een Antiquarius behoorde een groot stuck-weeghs daerom te reysen om zijne oogen in dese Antiquiteten aller Antiquiteten te weyden. (p24)
De hunebedden en veldstenen hadden altijd in de weg gelegen maar brachten plotseling geld op. Het bleek een waardevolle bijverdienste voor de boeren van de schrale grond. Omdat plotseling alles verdween vaardigde de Gedeputeerde Staten der Landschap Drenthe de “Resolutie of Ordre tegen het wegvoeren van Veltstenen” uit op 21 juli 1734. De eerste monumenten wet in Nederland en de derde ter wereld.
Alzo wij in gewisse ervaringe zijn gekomen, dat op veele plaatsen in deze landschap, in het verkopen en vervoeren van veldstenen, merkelyke excessen worden begaan, niet alleen door marltgenoten selfs, maar ook door meyeren en andere gedisqualificeerde ingesetenen, met te verkopen en removeren van marktstenen, voordestenen en andere scheidstenen, ja selfs ook van de soogenaamde Hunebedden, die, allenthalven, als waardige monumenten en van ouds beroemde gedenktekenen, behoorden geconserveert te worden: so is’t, dat wij, mits dezen,wel ernstelyk interdiceren en verbieden aan alle en een iegelyk, om enige scheidstenen, mitsgaders de stenen van de sogenaamde Hunebedden, te mogen verkopen, removeren of vervoeren, bi de poene van hondert goldguldens t’elken reyse te verbeuren boven de waardije van de verkofte of weggevoerde stenen.
Wordende de scholtessen gerecommandeert en gelast, teges de voorgeschreven mesuses te vigileren en ook de ingesetenen deser landschap geordoneerd, de contraventeurs op de goorspraken aan te brengen, bij poene en breuken op het verswygen gestatueerr. En sal deze onse ordre stand grypen en strictelyk worden geexecueert, ter tyd daarover nader, ofte anders bij de Heeren Ridderschap, of bij ons sal syn gedisponeert.
Actum Assen, den 21 Julij 1734
C.B.J. Schwartz vt
Ter Ordonnantie,
S. Nijsingh
Dit was helaas niet het einde van het wegvoeren van stenen.
De resolutie gold alleen voor Drenthe, in Groningen (Glimmen en Onnen) Friesland (Steenkist van Rijs) en Overijssel (De Eese en Mander) werden de hunebedden nog volledig ontmanteld en weggehaald. Ook in Drenthe werden nog uitzonderingen afgegeven voor het verwijderen van b.v. D52-A bij Wapse.
De regels werden vaak ontdoken. Het slopen van hunebedden om de stenen te gebruiken voor verharding was een noodzakelijke bezigheid. Op het platteland was de opbrengst hard nodig om te overleven. Er kwamen daarom steeds nieuwe regels om de hunebedden te beschermen. Vanaf 1854 werden hunebedden aangekocht door het rijk of de provincie Drenthe en kregen ze de status van beschermde monumenten.
Resultaat is dat we nog steeds megalithische monumenten hebben in Drenthe. Er is echter geen hunebed meer wat in originele staat is. Overal zijn de vulstenen en de dekheuvel verdwenen.
Weggevoerd omdat er door het einde van de kleine ijstijd een hongerig schelpdier onze zeewering opvrat.
Bronnen en meer informatie
- Waterstaatsgeschiedenis.nl: De paalworm in Hollandse zeedijken, Albert van Brakel
- Van graven in de prehistorie en dingen die voorbijgaan, Studies aangeboden aan Eric Lohof bji zijn pensionering in de Archeologie. ISBN 9789088900808
- Canon van Nederland >Noordkop
- Cultureelerfgoed.nl: De Paalworm, een historisch literatuuronderzoek…. V de Bruyn
- Waddenvereniging.nl: Termieten van de zee
- Korte Beschryvinge van eenige vergetene en verborgene Antiquiteten der provincien en landen gelegen tusschen de Noord-Zee, de Yssel, Emse en Lippe. Waer by gevoeght zijn Annales Drenthiae, [Johan Picardt (1660)