
Bij fossielen denk je al snel aan versteende zee-egels in vuursteen, een plantenafdruk in steen of aan een kies van een mammoet. Kortom, aan iets uit het verre verleden dat zelfs voor mensen die niets van fossielen weten, herkenbaar is. Er zijn echter ook fossielen die eigenlijk geen echte fossielen zijn, maar iets van hun aanwezigheid en hun activiteiten in steen hebben achtergelaten. Dit zijn sporenfossielen.
In de geologie gelden levenssporen ook als fossielen. Het bekendst en niet eens zo gek ver uit de buurt, zijn de bekende dinosauriersporen van Barkhausen in het Wiehengebergte in Duitsland, halverwege Osnabrück en Minden. In een voormalige zandsteengroeve kijk je tegen een steil staande helling aan met grote olifantachtige pootafdrukken, met daarnaast afdrukken, die je aan die van een heel grote kip doen denken. Sommige sporen zijn voor de leek nauwelijks herkenbaar, andere zijn veel duidelijker. Hier liepen zo’n 150 miljoen jaar geleden dino’s rond op de slikkige bodem van een lagune. Van de dieren zelf is niets bewaard gebleven. We weten zelfs niet hoe ze er precies uitzagen.
Sporenfossielen in zwerfstenen
Sporenfossielen ofwel levenssporen zijn niet zeldzaam, zelfs niet in ons land. In Drenthe bijvoorbeeld zijn ze makkelijk te vinden en ook nog eens in verschillende soorten. Je vindt ze in zwerfstenen van zandsteen die in de voorlaatste ijstijd met het gletsjerijs uit Zuid-Zweden naar ons land zijn vervoerd.
Bijzonder is wel dat de bruinachtige tot lichtgele zandstenen nagenoeg allemaal uit het Vroeg-Cambrium stammen. Dit was de periode waarin een ‘explosie’ van leven plaats vond. De zwerfstenen zijn belangrijk omdat ze ons een uniek inzicht geven in het leven op aarde in die tijd. Ze laten zien dat er voor de ‘explosie’ al een grote diversiteit aan organismen op aarde aanwezig moet zijn geweest. Het ontbreken van harde delen is de reden waarom wij van deze Precambrische levensvormen zo weinig weten. De sporenfossielen zijn ook belangrijk om te helpen de evolutie van organismen te begrijpen. Ze laten zien hoe verschillende soorten organismen zich hebben ontwikkeld van eenvoudige tot meer complexe vormen.
Waar komen sporenfossielen voor en waar zijn ze ontstaan?
In Zuid-Zweden en in een deel van de zuidelijke Oostzee tot iets voorbij het Deense eiland Bornholm graasden, groeven en bouwden zo’n slordige 540 miljoen jaar geleden allerlei dieren op en in de zandige bodem van een zeer ondiepe zee. Bij hun dagelijkse activiteiten lieten de dieren sporen na, die in het zand achterbleven en later fossiliseerden. Alleen, de levenssporen ontstonden niet op de plaats waar nu Zuid-Zweden en Bornholm liggen. Dit deel van Scandinavië lag in het Cambrium ver ten zuiden van de evenaar, zo ongeveer op de plaats van het huidige Argentinië. Door plaattektonische processen – zeg maar continentverschuivingen – is dat gebied met een snelheid van om en nabij 4 cm per jaar over de aardbol geschoven tot waar het thans ligt.
Vreemd en tegelijk jammer is dat van de veroorzakers van de sporen in de zandsteen geen spoor is teruggevonden. We weten, op enkele uitzonderingen na, niet wie de makers waren. Uit de vorm van sommige levenssporen kan worden afgeleid hoe ze zijn ontstaan, maar daar blijft het bij. Sommige sporen zijn overduidelijk door kreeftachtige dieren als trilobieten achtergelaten. De graafgangen van Diplocraterion en mogelijk ook die van Monocraterion zijn goed te vergelijken met huidige zeebodembewonende organismen. De overeenkomst van de U-vormig gebogen graafgang en zijn twee ronde openingen van Diplocraterion komt overeen met die van de huidige wadpier (Arenicola maritima). Voor de rest blijft het gissen.





Een heel bijzonder sporenfossiel
Harrie Wolters heeft iets met zandstenen met levenssporen. Hij heeft er een soort radar voor. Vaak is hij de eerste die deze stenen opraapt. In de keientuin en ook recentelijk nog op de grote keienhoop in de oertijdtuin, vond hij verschillende zandstenen met duidelijke levenssporen. Zijn ‘finest hour’, om het zo maar te zeggen, beleefde hij onlangs in Albersdorf in Sleeswijk-Holstein. Op een akker daar in de buurt raapte hij een geelbruine zwerfsteen op met sporen van Syringomorpha nilssoni. Hoewel makkelijk herkenbaar, is Syringomorpha een raadsel. Geen idee welk dier dit heeft achtergelaten. Stenen met dit sporenfossiel zijn bovendien erg zeldzaam. De vondst van Harrie mag gerust een unicum genoemd worden. Voor zover bekend is dit sporenfossiel niet eerder zo duidelijk en vooral zo groot in een zandsteen in ons land gevonden.


Wat is Syringomorpha nilssoni?
We hebben het bij dit sporenfossiel over een dier. In het verleden werd daar een andere interpretatie van gegeven. De Zweedse geoloog Torell beschreef het fossiel in 1868 als Cordaites(?) nilssoni. Torell moet bij de beschrijving van het fossiel als een blad van een nieuw soort van het plantengeslacht Cordaites toch enige twijfel hebben gehad. Daar duidt ook het toegevoegde vraagteken bij de naam op. Torell hield de afdruk in de zandsteen voor een blad met nerven. Enige tijd later werd duidelijk dat het onmogelijk om een blad van een boomachtige plant kon gaan. De Duitse onderzoeker Rudolf Richter onderzocht het sporenfossiel in 1927 in een zwerfsteen, die in de omgeving van Berlijn gevonden was. Hij was van mening dat het om een kolonie van wormen moest gaan, die tezamen samenleefden op de vlakke ondergrond van een blad van een wiersoort. Hij noemde het fossiel Syringomorpha. Bij gebrek aan beter, is zijn veronderstelling nog steeds in zwang.
Het sporenfossiel van Syringomorpha lijkt in zijn meest gevonden vorm wel wat op een panfluit. Het bestaat uit zijdelings met elkaar vergroeide, rondachtige buisjes of staafjes van 2 tot 7 cm lengte. Op dwarsdoorsnede tonen de buisjes reeksen achter elkaar gelegen hoefijzertjes. In de meeste gevallen liggen de kolonies willekeurig in het gesteente verspreid, onafhankelijk van de gelaagdheid.
In de geelbruine zandsteen van Albersdorf vormen de kolonies van Syringomorpha onder meer een tweetal lange, min of meer parallel verlopende reeksen buisjes. Of beide met elkaar verbonden waren, valt niet te beoordelen. De beide reeksen buisjes worden bijna loodrecht doorkruist door een derde reeks. Duidelijk is dat de kolonies loodrecht op de gelaagdheid staan. Dit laatste is niet eerder gevonden. Aan de andere zijde van de zandsteen is eerder een stuk van de steen afgebroken. Waarschijnlijk vormden de twee nu zichtbare fragmenten van Syringomorpha een zwakke plek in de steen. Op de bijgevoegde foto’s is de vorm van deze fragmenten (?) duidelijk zichtbaar.
In de collectie van het Hunebedcentrum zijn nog een viertal zwerfstenen met Syringomorpha aanwezig. Met de vondst van Harrie Wolters hebben we wel een topper binnengehaald.



