Al vroeg in de vorige eeuw waren onderzoekingen gestart naar de herkomst van noordelijke zwerfstenen. Hoewel niemand twijfelde of de stenen wel uit Scandinavië kwamen, ontstond toch behoefte naar meer duidelijkheid naar hun preciese herkomst.
Door vergelijkend onderzoek is van steeds meer zwerfsteensoorten het herkomstgebied in Scandinavië vast komen te staan. Vooral granieten en porfieren met hun specifieke kenmerken blijken bruikbaar. Momenteel is van zo’n 150 verschillende zwerfsteensoorten het herkomstgebied bekend. Aan deze lijst worden ieder jaar nog weer nieuwe soorten toegevoegd.
De samenstelling van het gezelschap gidsgesteenten in Noord-Nederland maakt het mogelijk om reconstructies te maken van de weg die het landijs in de voorlaatste ijstijd aflegde. Hiertoe hanteert men methoden waarbij gidsgesteenten kwantitatief worden onderzocht. De meest bekende en ook nog steeds het meest toegepast is de telmethode van Julius Hesemann (1901-1980).
Hesemann was werkzaam als geologisch karteerder bij de toenmalige Pruisische Geologische Dienst te Berlijn. Hij introduceerde talrijke nieuwe zwerfsteentypen uit Scandinavië en begon in combinatie met zijn werk zwerfsteentellingen uit te voeren in de ijstijdafzettingen in heel Noord-Duitsland.

In Nederland was P. van der Lijn de eerste die deze methode van zwerfsteenonderzoek introduceerde. Spoedig zouden er meer volgen. Amateurgeologen als Van der Klei, De Waard en vooral Schuddebeurs verrichten in de loop van de tijd tientallen tellingen.
Hoewel het aantal nieuwe ontsluitingen afneemt werden tot voor kort nog steeds zwerfsteentellingen uitgevoerd. Zij waren het werk van zwerfsteenkenners als J.de Jong uit Drachten en wijlen J.G.Zandstra uit Heemskerk. Samen met de hierboven genoemde personen zijn verspreid over Nederland en in het aangrenzende Duitsland in de loop van de tijd ruim 850 zwerfsteentellingen verricht.

Hoe gaat een telling in zijn werk?
Het tellen van zwerfstenen op basis van gidsgesteenten beperkt zich in hoofdzaak tot het ‘voor de vuist weg’ verzamelen van een honderdtal gidsgesteenten in groeves, in bouwputten, op en langs akkers e.d. Voor een telling is het niet nodig louter zwerfstenen te verzamelen van vuistgrootte en meer. Stenen vanaf drie centimeter zijn als gidsgesteente nog herkenbaar. Dit maakt het mogelijk om, als er weinig zwerfsteenmateriaal beschikbaar is, toch voldoende materiaal voor een telling te verzamelen. Dat hierbij veel kennis nodig is van zwerfsteensoorten en gidsgesteenten in het bijzonder mag duidelijk zijn.
De Hesemann-methode gaat uit van een viertal herkomstgebieden in Scandinavië. Na determinatie van de zwerfstenen berekent men het percentage van elk van de vier herkomstgebieden. Deze percentages deelt men door tien en rondt de uitkomsten af op hele getallen. De vier cijfers naast elkaar gezet leveren een verhoudingsgetal. Dit is de Hesemann-formule.

Hesemann verdeelt Scandinavië in vier herkomstgebieden.
Gebied I: Zwerfstenen uit Finland, Aland, Noord-Zweden en de Botnische Golf
Gebied II: Midden-Zweden (Dalarne, Uppland, Stockholm) en aansluitende Oostzee
Gebied III: Zwerfstenen uit West-Zweden, Zuid-Zweden, Zuidelijke Oostzee en Bornholm
Gebied IV: Zwerfstenen uit Zuid-Noorwegen
Wat betekent een Hesemann-formule als 7210?
Het cijfer 7 geeft aan dat 70% van de getelde gidsgesteenten afkomstig is uit het Noord- en Oostbalticum, d.w.z. Noord-Zweden, de Botnische Golf, Zuidwest-Finland en het noordoostelijke deel van de Oostzee. Uit het tweede cijfer blijkt dat twintig procent van de zwerfstenen afkomstig is uit het Middenbalticum (Midden-Zweden inclusief de provincie Dalarne), tien procent komt uit het Zuidbalticum (Zuid-Zweden en het Deense eiland Bornholm). Het laatste cijfer is gereserveerd voor het Oslogebied in Zuid-Noorwegen. Gidsgesteenten uit dit laatste gebied zijn onder zwerfstenen zeer spaarzaam vertegenwoordigd. In tellingen gaat het vaak om niet meer dan een enkel exemplaar. Om de aanwezigheid van deze karakteristieke, maar zeldzame zwerfstenen in een telling toch tot uitdrukking te laten komen, wordt de vondst van één enkele zwerfsteen gewaardeerd met 10%.

Binnen het Hondsrugsysteem zijn Hesemann-formules van 9010 of zelfs 10000 niet ongewoon, terwijl in West-Drenthe en aangrenzend Friesland tellingen zijn geregistreerd met formules als 2441 of 1342. In het eerste geval hebben we te maken met een uitgesproken Oostbaltisch zwerfsteen-gezelschap. Daarin vormen rapakivi’s de grootste groep gidsgesteenten. In West-Drenthe en in Friesland komen voornamelijk Zuidbaltische zwerfsteengezelschappen voor met plaatselijk veel gidsgesteenten uit Midden-en Zuid-Zweden.
Menggezelschappen komen ook voor. Dit blijkt uit formules als 5320 en 3430. Deze zijn in Drenthe o.m. aangetroffen op het Balloërveld bij Rolde en in de omgeving van Norg. Klaarblijkelijk hebben we hier te maken met vermenging van Oostbaltisch zwerfsteenmateriaal met zwerfstenen van West- en Zuidbaltische oorsprong. In het westelijke overgangsgebied van het Hondsrugcomplex in Drenthe komt dit meer voor.

Keileemtypen in Noordoost-Nederland en hun Hesemann-formules
In onderstaande tabel ziet u een overzicht van de verschillende keileemtypen die in Noord- en Oost-Nederland voorkomen en hun zwerfsteengezelschappen vertaald in Hesemann-formules. Aangezien in Noord-Nederland op veel plaatsen twee of meer keileemtypen voorkomen, treedt door de wijze van verzamelen vermenging op van zwerfsteencomponenten. Vermenging van zwerfstenen treedt sowieso op bij locaties waar keileem door verwering en uitspoeling tot keizand is gereduceerd.
