Drenthe ten tijde van de Enkelgrafcultuur (EGK)- 2800-2400 v.Chr.

0
80
Geromantiseeerde schildering van het boerenleven tijdens de Enkelgrafcultuur. De manier waarop men vee hield en gewassen verbouwde, waren een voortzetting van hoe men dit in de late Trechterbekertijd deed.

Drenthe was een voornamelijk beboste regio met grootschalige veenvorming in de lage gebieden. Voornamelijk ten oosten en zuiden van de Hondsrug, maar ook in de dalen van de Hondsrug. Het veen breidt zich uit gedurende de EGK-periode. Rondom het veen, maar ook langs beken en andere waterlichamen, groeiden vooral bomen zoals els, berk, den, wilg en eik. Verder groeide er riet, zegge en veenmos.

De hoger gelegen bossen bestonden uit gemengde eikenbossen met onder andere linde, iep, beuk en esdoorn. Berk en hazelaar komen hier ook voor, maar als pionier plant zijn zij veel te vinden in open gebieden. De bossen in het oosten van het de Hondsrug bevatte veel essen. Een gebied dat door de Trechterbekercultuur en Enkelgrafcultuur veelal vermeden werd. Verder zijn er aanwijzingen voor populier, taxus, lijsterbes en varens, maar de omvang van hun verspreiding is niet te achterhalen. Het is bekend dat de beuk voor de EGK-periode al sterk was afgenomen. Tijdens de EGK-periode neemt de beuk in aantal weer langzaam toe samen met de haagbeuk. De linde neemt af op het einde van de TRB-periode. Tijdens de EGK-periode is deze boomsoort niet meer sterk aanwezig. Verder neemt de iep sterk af tijdens de EGK-periode.

Ten tijde van de EGK waren er al open plekken in het landschap als gevolg van ontbossing door eerder menselijk handelen door de mensen van de Trechterbekercultuur. De EGK vergroot deze plekken en maakt nieuwe. Zij exploiteren het landschap meer dan de Trechterbekercultuur. Rondom nederzettingen liggen veel graslanden waar ook kruiden en bloemen voorkomen. Verder ook veel heidevelden die op de geëxplodeerde arme grond gedijen. Door menselijke activiteiten nemen de heidevelden verder toe in de EGK-periode. Rondom de grafmonumenten (veelal dichtbij nederzettingen gelegen) liggen open vlakten van heide of grassen. Afhankelijk van de ouderdom kunnen berk en hazelaar groeien in de open vlakten, mits de bodem voldoende voedingsstoffen bevat. Veel voorkomende planten in de graslanden zijn weegbree en zuring. Deze worden in verband gebracht met weidegronden voor het vee. Verder komt brandnetel voor op de voedselrijke, braakliggende gronden.

Nederzettingen werden dichtbij waterbronnen zoals beken, vennen en meertjes gebouwd. De EGK bleef vaak binnen een straal van 600m van een waterbron. Nederzettingen lagen op hogere gebieden, zoals dekzandgronden, rivierduinen en zandgronden aan de rand van keileemplateaus. In de lagere gebieden vond veenvorming plaats, maar de EGK vermeed deze gebieden voor bewoning omdat deze te nat waren. Wel zijn er aanwijzingen van de mens door veendeposities en veenwegen van boomstammen. Mogelijk ritueel van aard. Grafheuvels werden veelal op oude landbouwgebieden gebouwd. Deze lagen dus ook op de droge zandgronden. Het kwam ook vaak voor dat zij werden gebouwd nabij hunebedden.

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.