Het begin van het door mensen gemaakt landschap

0
109
De opgraving van een veenweg ‘de Smeulbrandenweg’ bij Valthe. Deze 3,6 meter brede weg bestond uit dennen- en berken boomstammen en eikenhouten planken. De weg was minstens 250 meter lang en in het verloop van de weg zat een knik. Of ook deze veenweg eindigde in het veen kon niet worden vastgesteld. Collectie Drents Museum. Bron: https://www.canonvannederland.nl/nl/drenthe/drenthe-po/de-weg-is-weg.

Over de inrichting van het landschap ten tijde van de Trechterbekercultuur in Drenthe

Drenthe is een provincie die gekenmerkt wordt door haar natuur. Het oostelijke deel van Drenthe bestaat uit het Hondsruggebied dat wordt gekenmerkt door bossen en hunebedden. Hoewel dit hetzelfde gebied is als waar de prehistorische mens duizenden jaren geleden rondliep, is het landschap nu heel anders van aard. Ten tijde van de Trechterbekercultuur, ook wel de tijd van de hunebedbouwers genoemd, bestond het landschap uit gebieden met uitgestrekte loofbossen. Deze bossen bestonden vooral uit bomen zoals de eik, iep en linde. Velen dieren noemden deze bossen hun thuis. Er liepen grote dieren rond zoals beren, wilde zwijnen, wolven, oerrunderen, edelherten en elanden.

Van dal tot veen
In de lagergelegen beekdalen van het landschap groeiden andere soorten bomen. Dit komt doordat de bodem veel natter is. Hier groeiden vooral bomen als de els en berk. In deze vochtige gebieden groeide op lokaal niveau ook veenmos. Deze beekdalen zorgden voor een ideale leefomgeving voor bevers en otters. Daarnaast ook voor watervogels zoals verschillende soorten eenden, ganzen en zwanen. Wist je dat er in deze tijd ook schildpadden leefden? Dat komt omdat de temperatuur gemiddeld iets hoger lag dan wat het nu is.

In de lagergelegen gebieden was de opkomst van veen kenmerkend. Deze uitgestrekte veengebieden lagen naast de Hondsrug. Dit gebied was niet goed toegankelijk. Om door het veen heen te kunnen komen heeft de mens veenwegen aangelegd. Dit zijn wegen van boomstammen en houten planken die ervoor zorgde dat de mens hun voeten droog kon houden. Voor deze wegen is veel oerbos gekapt. Voor de aanleg van een veenweg van 100 meter lang was gemiddeld 4 hectare bos nodig. De veenwegen uit de tijd van de Trechterbekercultuur zijn tussen de 3,5 en 4,5 meter breed. Deze veenwegen eindigden in het veen en lopen hierbij dood. Hierbij zit er niet echt een einde aan de weg en is er geen droog land aan de andere kant. Door dit plotselinge eindigen wordt er gedacht dat deze wegen niet dienden om naar de overkant van het veen te komen. De veenwegen zouden daarbij eerder gebruikt zijn om het veen te bereiken voor rituelen. De wegen waren daarentegen wel breed genoeg om op te rijden met een wagen dat werd voorgetrokken door runderen, dus is het wel mogelijk dat ze als oversteekplaats gebruikt zijn. 

De opgraving van een veenweg ‘de Smeulbrandenweg’ bij Valthe. Deze 3,6 meter brede weg bestond uit dennen- en berken boomstammen en eikenhouten planken. De weg was minstens 250 meter lang en in het verloop van de weg zat een knik. Of ook deze veenweg eindigde in het veen kon niet worden vastgesteld. Collectie Drents Museum. Bron: https://www.canonvannederland.nl/nl/drenthe/drenthe-po/de-weg-is-weg.

Een multifunctionele boom?
Op de hoger gelegen gronden overheerste de linde. De linde was een boom die belangrijk was voor de mensen van de Trechterbekercultuur. Deze boom werd namelijk voor meerdere dingen gebruikt. Het hout werd gebruikt voor het maken van palen en balken. Deze palen konden zowel gebruikt worden in palenrijen als in de fundering van huizen. Naast het hout werd ook de bast gebruikt. Deze bast werd van de boom afgehaald en in lange stroken bewerkt. Na een lang proces van bewerking konden deze stroken gebruikt worden als stof en touw. Deze stof werd onder andere gebruikt bij kleding. Als laatste werden ook de bladeren van de linde gebruikt. Deze konden namelijk gevoerd worden aan runderen in plaats van gras. Hierdoor kon er veel van de boom gebruikt worden. De mensen van de Trechterbekercultuur hebben zoveel lindes gekapt, dat er een sterke afname kwam van deze boomsoort.

Een winterlinde. Foto gemaakt door Rufus46 © CC-BY-SA-3.0. Bron https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Naturdenkmal_Winterlinde_Tilia_cordata_Aying-7.jpg
Het blad en bloesems van een winterlinde. Foto gemaakt door Lessormore © CC-BY-SA-4.0. Bron: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Tilia_cordata_(New_Belgrade,_Serbia)_02.jpg.

Akkerbrand
De Trechterbekermensen oefenden dus veel invloed uit op het landschap om zich heen. Deze invloed gebeurde op kleine schaal. Zo kapten ze lokaal bossen voor het bouwen van huizen, waterputten, karren en (veen)wegen. Door het weghalen van deze bomen maakten de mensen het landschap meer open, zodat ze hier akkertjes konden bouwen. Deze akkertjes zijn veel kleiner dan de akkers die je tegenwoordig ziet in het landschap. Na het kappen van de bomen werden deze ook ter plekke verbrand op de plek waar akkers zouden komen. Dit klinkt misschien raar om te doen, maar dit had wel een functie. De as zorgde namelijk voor een vruchtbare grond. Dit wordt ook wel de ‘slash and burn’ techniek genoemd. Deze techniek wordt hedendaags nog steeds toegepast in andere delen van de wereld zoals bijvoorbeeld in het regenwoud in Thailand. De huidige technieken van het verbranden van de begroeiing gebeurt heden ten dage wel op veel grotere schaal dan dat in de prehistorie werd gedaan. Het laagje as dat na het branden overblijft wordt op meerdere plekken in de bodem teruggevonden. Ondanks dat de as voor een vruchtbare grond zorgde, werden de akkers niet lang gebruikt. De bodem op de akkers raakten namelijk al vrij snel uitgeput. De akkers werden dan verlaten door de mensen en verderop werd er een nieuw stukje bos gekapt.

Nieuw leven groeit
Het open boslandschap dat de mensen creëerde bracht ook nieuwe kansen met zich mee voor de natuur. Zodra de akkers verlaten werden, vulde de natuur deze plekken weer in. Restanten van de granen die de mensen hadden verbouwd bleven achter en konden hier op enkele plekken vrij groeien. Het duurde niet lang voor er ook weer bomen zouden groeien op deze akkers. Deze bomen zijn voornamelijk de hazelaar en berk. Deze pioniers kunnen het snelste herstellen na een verandering in de omgeving en groeien graag in een wat meer open landschap. Een verlaten akker was nog wel van belang voor de mensen, zelfs als ze er geen granen meer konden verbouwen. Op deze plekken konden ze namelijk vee laten grazen. De akkers waren niet de enige ‘open plekken’ in het landschap waar de natuur zich aanpaste. Rondom de nederzettingen van de mensen kwamen er ook nieuwe planten op, namelijk de kruidachtige planten. Een voorbeeld van deze planten is de weegbree. Deze plant kan alleen groeien op plekken waar veel zonlicht is en groeit daarom erg veel rondom akkers, hunebedden en nederzettingen. In de dichte loofbossen is er niet genoeg zonlicht voor de weegbree om goed te kunnen groeien. Er wordt daarom ook wel gezegd dat de weegbree een plant is die de mensen ‘achtervolgd’.

Een ingericht landschap
Andere open plekken die de mens gecreëerd heeft in het landschap is de omgeving van hunebedden. De hunebedden liggen op de Hondsrug alleen of in kleine groepjes bij elkaar. Hunebedden werden gebouwd op open plekken in het landschap. Dit is best logisch, als je je bedenkt dat een dicht bos het erg moeilijk zou maken om de grote stenen te verplaatsen. Op enkele locaties zijn hunebedden gebouwd op verlaten akkergronden. Hierbij zijn er ploegsporen aangetroffen in de bodem onder hunebedden met pollen van granen en weegbree hierin.

Literatuur:

Bakker, R., (2003). The emergence of agriculture on the Drenthe Plateau. A palaeobotanical study supported by highresolution C14 dating (= Archäologische Berichte 16). Bonn.

Çakirlar, C., van den Hurk, Y., van der Jagt, I., van Amerongen, Y., Bakker, J., Breider, R., van Dijk, J., Esser, K., Groot, M., de Jong, T., Kootker, L., Steenhuisen, F., Zeiler, J., van Kolfschoten, T., Prummel, W., & Lauwerier, R. (2019). Animals and people in the Netherlands’ past: >50 years of archaeozoology in the Netherlands. Open Quaternary, 5(13), 1-30.

Casparie, W.A. & W. Groenman-van Wateringe, (1980). Palynological analysis of Dutch barrows. PalaeoHistoria 22. Groningen.

Klimscha, F., & Wiggering, L. (2022). Die erfindung der götter steinzeit im norden. Einde Ausstellung des Niedersächsischen Landesmuseums Hannover. Niedersachsen.

Louwe Kooijmans, L. P., (2005). Nederland in de Prehistorie. Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.

Nicolay, J. A. W. (red.), (2008). Opgravingen bij Midlaren. 5000 jaar wonen tussen Hondsrug en Hunzedal. Deel 1. Barkhuis & University of Groningen.

Sanden, van der, W., (2018). Geschiedenis van Drenthe. Een archeologisch perspectief. Koninklijke Van Gorcum b.v..

Wiersma, J. J., & Raemaekers, D. C. M. (2011). Over de plaats van leven en dood in het neolithicum. Een landschapsbenadering van de trechterbekercultuur in Drenthe. In M. J. L. T. Niekus (editor), Gevormd en omgevormd landschap. Van prehistorie tot Middeleeuwen (blz. 32-43). Drents Prehistorische Vereniging.

Tekst Brenda Huisman

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.