
Voedselvoorziening is een belangrijke bezigheid in de prehistorie. Het grootste deel van de dagen zal gevuld zijn met het zorgen dat er genoeg eten op tafel komt. Dit was in de tijd van de Trechterbekercultuur niet anders.
Opkomst van akkerbouw
Akkerbouw is de belangrijkste voedselbron voor de Trechterbekercultuur mensen. Dichtbij de nederzettingen legde men hun akkers aan. Hiervoor verbranden de mensen de huidige vegetatie om ruimte te maken voor de akkers. Akkerland raakte snel uitgeput en kon maar kort gebruikt worden. Op dit land verbouwde men gedomesticeerde graansoorten. Deze granen bestonden voornamelijk uit eenkoren, emmertarwe en naakte gerst. Om het land te bewerken hadden de Trechterbekermensen een nieuwe uitvinding, namelijk het eergetouw. Dit was een ploeg die voort getrokken werd door runderen. Hiermee kon men kleine gleufjes maken in de grond. Deze gleufjes worden bij archeologische opgravingen soms teruggevonden.

Verzamelen
Naast de akkerbouw en de granen stond er meer voedsel op het menu. Zo konden de mensen ook allerlei noten en vruchten verzamelen in de bossen die rondom de nederzettingen stonden. Er konden hierbij bijvoorbeeld wilde appels, hazelnoten, bramen en frambozen worden verzameld. De mens maakte hierbij nog volop gebruik van wat de natuur te bieden had, zoals ook gedaan werd bij de jagers en verzamelaars. De verzamelde noten en vruchten werden mogelijk niet alleen gegeten maar ook geofferd. Bij een hunebed in Duitsland dat in Schleswig-Holstein ligt zijn er namelijk ook aardewerken potten gevonden met deze vruchten. Er wordt hierbij gedacht dat dit voedseloffers waren. Mogelijk waren deze bedoeld om als offer aan hogere machten mee te geven of aan overledenen. Daarnaast werden er ook paddenstoelen verzameld. Het is alleen niet zeker of deze ook gegeten werden. Deze konden namelijk ook gebruikt worden voor medicinale werking. Ötzi de ijsman had bijvoorbeeld ook gedroogde paddenstoelen bij zich.
Melk is niet voor elk Het is al bekend dat er runderen gehouden werden voor het bewerken van het land. Dit was samen met het varken het meest voorkomende dier dat als vee gehouden werd in deze tijd. Naast het bewerken van het land hadden runderen ook een andere functie: het leveren van melk. De trechterbeker mensen dronken namelijk melk, maar wel heel weinig. Dit komt door twee redenen. De runderen gaven oorspronkelijk ongeveer twee liter melk per dag. Hiervan ging het grootste gedeelte naar de kalveren. Daarnaast kon niet ieder persoon even goed melk verteren.
In principe kunnen volwassenen geen melk meer verwerken. Dit wordt lactose intolerantie genoemd. De jagers en verzamelaars waren bijvoorbeeld ook volledig lactose intolerant. De eerste boeren daarentegen niet altijd. Zij hadden een gen waardoor ze lactose af kunnen breken in het lichaam, net zoals kinderen dat kunnen. Dit gen ontwikkelde zich langzaam in mensen. De mensen van de Trechterbekercultuur konden daarom een beetje melk drinken. Het is niet zo dat alle mensen uit deze tijd al melk konden verteren. Ötzi was bijvoorbeeld lactose intolerant. Tegenwoordig kunnen veel mensen melk volledig verteren, ook al zijn ze volwassen. Sommige mensen zijn ook vandaag de dag lactose intolerant.
Er is een type aardewerk die gekoppeld wordt aan melkconsumptie. Dit wordt een kraaghalsfles genoemd. Dit zijn flesjes van aardewerk die een hele kenmerkende vorm hebben met een smalle hals. Tijdens onderzoeken zijn er in meerdere van dit soort flesjes resten gevonden van melk. Het gaat hierbij om dierlijk melk maar het is niet te bepalen om welke diersoorten het gaat. Naast runderen en varkens hielden mensen namelijk ook geiten en schapen als vee. Kraaghalsflessen zijn erg klein van formaat met een gemiddelde grootte va 8 tot 12 cm hoog. Door de vorm en het kleine formaat wordt er gedacht dat dit kleine drinkflessen zijn. Mogelijk zijn deze drinkflessen zelfs gebruikt voor kleine kinderen.

Van jachtbuit tot jachtbont
Als laatste aanvulling op het menu van de Trechterbekermensen staat vlees en vis. Dit vlees was afkomstig van de jacht. Er werd in deze tijd veel minder gejaagd dan in de tijd van de jagers en verzamelaars, waarbij jagen de belangrijkste voedselbron was. Er zijn verschillende dieren die onderdeel kunnen uitmaken van de jachtbuit, afhankelijk van het gebied waarin men woonde. Zo waren er hertensoorten zoals edelherten, elanden en reeën. Daarnaast kon er ook gejaagd worden op oerossen en wilde zwijnen. Naast het jagen op dieren voor het vlees werd er ook gebruikt gemaakt van bijvoorbeeld hun huiden. Zo zijn er resten gevonden van berenhuiden waar de klauwen nog aan zitten. Delen van dierenhuiden werden ook gebruikt bij kleding, zoals bij Ötzi waarbij een deel van de kleding bestond uit huiden van beren en edelherten.
Vissen achter het net
Als mensen dichtbij het water woonden was er nog een andere jachtmogelijkheid, namelijk naar vissen en watervogels. In deze tijd waren er verschillende soorten eenden zoals de wilde eend en de kuifeend, waarvan er ook enkele botten zijn gevonden bij opgravingen. Er zal ook in zeker mate zijn gevist. Bij een opgraving in de Noordoostpolder bij vindplaats J97 zijn er sporen gevonden die wijzen op visvangst. De vindplaats had een lange doorlooptijd waarbij er sporen zijn gevonden van de Swifterbant uit het neolithicum tot en met de midden bronstijd. Alleen in een periode van ongeveer 500 jaar tussen de Trechterbekercultuur en de Klokbekercultuur is de locatie niet gebruikt om vis te vangen. De reden hiervoor is niet bekend bij archeologen. Op deze vindplaats zijn er meerdere visfuiken en visweren gevonden. Visfuiken en visweren zijn manieren om vis te vangen dat valt onder het zogenaamde passieve vissen. In tegenstelling tot het vissen met een vislijn of een harpoen hoefde men niet bij een visfuik of –weer te staan. Enkele vissoorten die bij deze vindplaats zijn gevonden zijn de snoek, paling en meerval.

Een visweer bestaat uit een constructie van rijen palen en houten schermen in het water voor het vangen van vis. Het idee erachter is dat je over de gehele breedte van een rivier of langs de kant een soort afscheiding maakt met schermen. De vissen worden hierdoor de visweer in geleid die steeds nauwer wordt. In feite werkt het als een hele lange trechter die wel 30 meter lang kon zijn. De vissen zwemmen dan grote vangkamers in waar ze niet meer uit konden komen. Hierdoor konden mensen makkelijk jagen op deze vissen door middel van harpoenen en vishaken te gebruiken. Een visfuik heeft hetzelfde principe, maar is een stuk kleiner. Vissen komen hierbij direct in een kleine vangkamer terecht. Deze vangkamer bij een visfuik is gemiddeld twee meter lang.

Literatuur
Bakker, R., (2003). The emergence of agriculture on the Drenthe Plateau. A palaeobotanical study supported by highresolution C14 dating (= Archäologische Berichte 16). Bonn.
Bulten, E. E. B., Zijverden, W. K. van, Kerkhoven, A. A., Heijden, F. J. G. van der, Rijn, P. van, Verneau, S., Kars, E. A. K., Bloo, S. B. C., Kuiper, W. J. & T. Hamburg, (2002). Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord. ADC rapport 140. Bunschoten.
Çakirlar, C., van den Hurk, Y., van der Jagt, I., van Amerongen, Y., Bakker, J., Breider, R., van Dijk, J., Esser, K., Groot, M., de Jong, T., Kootker, L., Steenhuisen, F., Zeiler, J., van Kolfschoten, T., Prummel, W., & R. Lauwerier, (2019). Animals and people in the Netherlands’ past: >50 years of archaeozoology in the Netherlands. Open Quaternary, 5(13), 1-30.
Klimscha, F., & L. Wiggering, (2022). Die erfindung der götter steinzeit im norden. Einde Ausstellung des Niedersächsischen Landesmuseums Hannover. Niedersachsen.
Krause, J., & T. Trappe, (2020). De reis van onze genen. Onze geschiedenis en die van onze voorouders. Amsterdam.
Sanden, van der W., (2012). Gids voor de hunebedden in Drenthe en Groningen. Uitgeverij W. Books. Zwolle.
Wiersma, J. J., & D. C. M. Raemaekers, (2011). Over de plaats van leven en dood in het neolithicum. Een landschapsbenadering van de trechterbekercultuur in Drenthe. In M. J. L. T. Niekus (editor),
Gevormd en omgevormd landschap. Van prehistorie tot Middeleeuwen (blz. 32-43). Drents Prehistorische Vereniging.