Het Duitse noodgeld van Gross Flottbek, met de waarde van twee mark, heeft als onderwerp het stenen tijdperk. Op het noodgeld staat een grafheuvel, met als titel Hünengrab.
Groß Flottbek ligt centraal in de wijk Altona, een vrij kleine wijk in Hamburg.
Het gebied werd ongeveer 8000 jaar voor Christus bevolkt door jagers, verzamelaars.
Vanaf ongeveer 2800 jaar voor Christus waren er permanente nederzettingen van mensen van de zogenaamde Trechterbekercultuur, een cultuur die in het Lausitzgebied is ontstaan en aan de Elbe stroomafwaarts werd verspreid door kolonisten. Uit deze periode stamt het megalithische graf, dat zich bevond op het huidige sportveld van Wilhelmshöh. Het graf werd echter al geplunderd door keizerlijke officieren en met de grond gelijk gemaakt door boeren. De rotsen werden opgeblazen en gebruikt om bruggen te bouwen.
De locaties worden tegenwoordig gemarkeerd met de straatnamen ‘Zum Hünengrab’ en ‘Ürnenfeld’. Artefacten van deze opgravingen bevinden zich in het Helms Museum in Hamburg-Harburg.
In 1921 werd een serie van acht biljetten noodgeld uitgegeven met afbeeldingen van lokale persoonlijkheden en gebeurtenissen. Op het noodgeld van 2 mark werd het verdwenen hunebed daarbij niet vergeten.



Veel meer valt er over dit verdwenen graf niet te zeggen. Ik heb wel even gesnuffeld in het archief van het Archeologisch museum in Hamburg om een indruk te krijgen van de vondsten die men gedaan heeft in deze regio. Het aardewerk door de mensen van de Trechterbekercultuur werd met de hand gemaakt. In het digitale archief van het museum trof ik een paar mooie foto’s aan (publiek domein).


De Trechterbekermensen maakten de potten van klei. De veel te vette en glibberige klei moest goed verschraald zijn en doorkneed worden met vergruisde oude potscherven. Die substantie moest geklopt worden met een houten klopper om de lucht eruit te krijgen, anders barstte het werkstuk in het vuur bij het bakken.
Als je dan uiteindelijk de pot ging maken, moest eerst een rol van klei gemaakt worden en vervolgens een bodempje waarop je de rolletjes klein drukt, die je met de hand van buiten en van binnen moet gladstrijken. Het beste was om de bodem op wat droge bladeren te zetten, zodat je het geheel beter kon ronddraaien.
De bovenkant van de pot werd vaak versierd door er golfjes in te maken. In de nog weke pot maakten ze versieringsstrepen van boven schuin weglopend naar onderen.
Onder het dak, naast het rookgat in de hut, werden de potten vaak gedroogd en moest er elke zesde dag gedraaid worden om de potten gelijkmatig te laten drogen. Dan moesten ze gebakken worden.
Op de haardplek werd het vuur hoog opgestookt en vlak daarop weer gedeeltelijk gedoofd, waardoor er een grote houtskoolkern ontstond. De goed gedroogde potten werden dan één voor één heel voorzichtig met een haak in het houtskool gezet. Het vuur moest van alle kanten even heet zijn, zodat ze mooi gelijkmatig werden gebakken. Als de potten klaar waren, werden ze voorzichtig ui het vuur gehaald. Zo maakten ze er uiteindelijk onder andere potten en drinkbekers van.
In de vitrinekast van het Hunebedcentrum zijn ook mooie vondsten van de Trechterbekercultuur uit Nederland te bewonderen.
Bronnen:
- Tonny Vos-Dahmen von Buchholz: Van rendierjager tot roofdier. 1988
- Archeologisch Museum Hamburg
- Wikipedia Duitsland