In 1957 werden bij Mander, gem. Tubbergen (Ov.) de restanten van het verdwenen hunebed 02 opgegraven onder leiding van C.C.W.J. Hijszeler, de toenmalige directeur van het Rijksmuseum Twente. Tijdens de opgraving bleek dat het hunebed tenminste 6 paar zijstenen moet hebben gehad en een lengte van ca. 13 meter. Er zijn geen dagrapporten en de opgraving is niet uitgewerkt of gepubliceerd, los van enkele korte mededelingen. Het vondstmateriaal werd verpakt in al eerder gebruikte kartonnen doosjes en opgeslagen in het depot van het Twents Museum. Tijdens de bouw van een nieuwe vleugel aan het museum sprong een rioolbuis, waardoor de kelder onder water kwam te staan. Het gevolg was dat de doosjes aan elkaar plakten en etiketten onleesbaar werden. Een reconstructie van het opgravingssysteem was niet meer mogelijk. In 1985 werd het materiaal overgebracht naar het Instituut voor Pre-en Protohistorische Archeologie van de Universiteit van Amsterdam. Het werd gebruikt als materiaalpracticum voor studenten. Het vuursteen werd beschreven en het aardewerk voorgesorteerd. In 1989 kwam het materiaal naar Groningen, waar het in vier zomers verder werd gesorteerd (Ufkes, 1992).
Het hele artikel is te lezen in Paleo-aktueel nr. 4 (1992) https://ugp.rug.nl/Paleo-aktueel/article/view/36734/34213
Meer informatie is te vinden in een artikel van J.N. LANTING & A.L. BRINDLEY in het tijdschrift Paleohistoria – https://ugp.rug.nl/Palaeohistoria/article/view/25129/22584





Niet ver van het hunebed van Mander ligt bij de Watermolen van Bels een informatiecentrum waar de ontstaansgeschiedenis van het gebied wordt uitgelegd. Hier zijn ook enige vondsten te zien uit het hunebed van Mander.

